Het geloof dat inzicht zoekt
(recensie: Paul Hendriks)
De
titel van deze bundel ‘Het geloof dat inzicht zoekt’, fides
quaerens intellectum,
is een uitspraak van de scholastieke theoloog Anselmus van
Canterbury (1033-1109), die de dubbelzinnige houding weerspiegelt van
de katholieke kerk tot de wetenschap. De bijdragen in deze bundel
hebben allen, op een na, echter betrekking op de 19e
en 20e
eeuw. Het is waar dat de Moederkerk een vaak zelfs ronduit
repressieve houding ten aanzien van wetenschap had, zeker tijdens de
late Middeleeuwen en de Reformatie. Door de eeuwen heen heeft de kerk
de wetenschapsbeoefening gestimuleerd, maar even zo vaak ook afgeremd
of zelfs tegengewerkt, wanneer het eigen dogmatische gedachtegoed
in gevaar dreigde te komen. In de behandelde periode zit de kerk in
een grote spagaat. De ontwikkelingen met betrekking tot tekstkritiek
en professionalisering van sociale wetenschappen, archeologie en
geschiedenis maken dat de kerk zich bedreigd voelt, en de bijbel
dreigt aan kritisch bronnenonderzoek en tekstkritiek onderworpen te
worden.
Het
Vaticaan leidde in eerste instantie jonge en getalenteerde priesters
op die de waarheid van de bijbel en de grondslagen van de kerk
moesten aantonen. Al snel bleek echter dat deze zogeheten Modernisten
vanwege hun wetenschappelijke scholing juist de grondslagen van het
geloof ter discussie stelden. De Modernisten werden dan ook in de ban
gedaan en hun geschriften op de zwarte lijst geplaatst. Deze
gebeurtenissen, rond 1900, hadden grote gevolgen voor
wetenschapsbeoefenaren binnen de kerk, waar ook ter wereld, dus ook
in Nederland. In deze publicatie staat dit spanningsveld centraal en
wordt de rol die orden en congregaties in de negentiende en
twintigste eeuw daarin speelden, belicht.
De
bundel opent met twee bijdragen waarin de verhouding van de
Nederlandse dominicanen en franciscanen tot wetenschap en
universiteit wordt verkend. Het thema wordt verder ontwikkeld vanuit
diverse invalshoeken en wetenschappelijke deelgebieden waarin
religieuzen een prominente rol hebben gespeeld:
geschiedschrijving en historiografie, missiologie, exacte
wetenschappen, antropologie en de godsdienstsociologie. Vanuit
mijn eigen aandachtsgebied ben ik extra geïnteresseerd in het
artikel van Joep van Gennip ( 45 – 68) getiteld `Gevangen in twee
werelden. De bijdrage van de jezuïeten aan de geschiedwetenschappen
tussen 1850 en 1967’. De conclusie van Van Gennip is dat de
jezuïetenhistorici kinderen van hun tijd waren, die in de 19e
eeuw, terwijl de katholieken in Nederland zich volop emancipeerden,
de toga van Fruin poogden te dragen met een eigentijdse werkwijze en
onderwerpkeuze, maar tegelijkertijd te maken hadden met de
richtlijnen van de Moederkerk. Dat betekende in de praktijk dat zij
zich wel op bronnen baseerden, maar deze selecteerden en
interpreteerden vanuit de positie van de zich emanciperende
katholieken in dit land. Van Gennip signaleert overigens wel een
voortschrijdend inzicht in de loop der tijd, waardoor er uiteindelijk
kritischer en objectiever gesproken werd over personen als Maarten
Luther. “De blijvende inbreng van de Nederlandse jezuïetenhistorici
aan de geschiedwetenschappen, bekeken over de periode 1850 – 1967,
moet in de eerste plaats dan ook niet worden gezocht in de objectieve
analyse en synthese van historische feiten maar vooral op het terrein
van bronnenontsluiting”, aldus de auteur van deze bijdrage op
pagina 63.
De
bijdragen zijn enigszins specialistisch, maar bieden een mooie inkijk
in een belangrijk aspect van de religieuze geschiedenis van de
katholieken in Nederland.
Drs.
Paul Hendriks
Trefwoorden:
Nederland,
19e
eeuw, 20e
eeuw, Kerkgeschiedenis, Jezuïeten, Wetenschapsgeschiedenis