Geschiedenis van de Thesaurie
Twee eeuwen Thesaurie en thesauriers van het Huis Oranje-Nassau, 1775-1975
B. Woelderink
236 pp, € 29,-
isbn/issn: 978-90-8704-209-7
ills.

Geschiedenis van de Thesaurie

(recensie: W. Pelt)
 
 
De omvang van het vermogen van de Oran jes is een geliefd onderwerp van speculatie, vooral in de populaire media. Verhalen van zowel onwaarschijnlijke armoede als van puissante rijkdom hebben in de loop der tijden de ronde gedaan. Dit boek is op verzoek van de Thesaurier geschreven door de oud-directeur van het Koninklijk Huisarchief en is voornamelijk op stukken uit dit archief gebaseerd. Het is mij niet duidelijk, waarom de Thesaurier tot deze opdracht heeft besloten - het dertigjarig jubileum van Hare Majesteit dat de Thesaurier noemt in het Voorwoord, lijkt me als aanleiding niet specifiek genoeg. Mogelijk is de opdracht mede ingegeven door het boek van de journalist P. Dröge Het Oranjekapitaal:Een onderzoek naar het vermogen van de invloedrijkste familie van Nederland uit 2004, want dit is de enige publicatie waarmee Woelderink in discussie treedt.
Om maar met de deur in huis te vallen: onthullingen komen in het boek niet voor. Atte Jongstra wijt dat in zijn recensie van dit boek in de NRC van 11 februari 2011 eraan, dat de auteur daarvoor te lang aan het hof verbonden is geweest. Volgens mij komt het evenzeer door de opzet van de studie, die een eerste overzicht van beschikbaar materiaal in de archieven geeft. Het materiaal dat Woelderink aandraagt, zal degenen die aan het bestaan van geheime rekeningen geloven niet overtuigen - absence of evidence is immers geen evidence of absence. Maar geld heeft de neiging sporen na te laten, en vooral bij de bespreking van de afhandeling van erfenissen wekt Woedering subtiel de indruk, dat zijn bespreking in ieder geval de belangrijkste bedragen omvat. En nog een waarschuwing voor wiens belangstelling vooral uitgaat naar actualiteit: de auteur stopt zijn beschrijving bij de herziening van het Financieel Statuut in 1972. Deze keuze bevordert de controleerbaarheid, omdat archieven van de besproken periode in de regel openbaar zijn.
De Thesaurier beheert het vermogen van het Hoofd van het Huis.
Aan de inkomstenkant van dat vermogen vinden we het ambtelijk inkomen van eerst de stadhouder, later de koning, en daarnaast het inkomen uit privébezit. Geheel in de geest der tijden is dit bezit in de beschreven periode verschoven van grond naar aandelen, met daarnaast een aanmerkelijk, maar moeilijk te bepalen bezit aan roerende goederen, vooral kunstwerken en inventaris van paleizen zoals serviezen. Wie de tentoonstellingen hiervan de laatste decennia in Het Loo heeft gezien, zal zich ook wel eens hebben afgevraagd, wat de waarde van zo een servies is: de kosten om het opnieuw te maken, of de opbrengst op een veiling - en in hoeverre in dit laatste geval de uitkomst van toevallige bieders afhangt.
Aan de uitgavenkant vinden we de kosten van de hofhouding, die echter steeds meer voor rekening van het Rijk komen. Naast onderhoud van paleizen vormen vooral salarissen, en in toenemende mate pensioenen, hiervan een deel. Hiernaast hebben alle Oranjes in wisselende mate geld aan liefdadigheid besteed, en in wisselende mate beleggingen gedaan - soms grenzend aan liefdadigheid, soms als teken van steun aan een onderneming, zoals Koning Willem I als eerste intekenaar voor aandelen van de Nederlandse Handelmaatschappij, soms uit louter beleggingsoogmerk. Dat laatste liep niet altijd goed af. Zoals velen in de negentiende eeuw hadden de Oranjes aandelen in Russische spoorwegen lang als veilig beschouwd, wat ze niet bleken. Minder bekend is dat ook het nationaal-socialistische Duitsland onder het mom van belasting op kapitaalexport grootscheepse nationalisaties uitvoerde van eigenaren die in het buitenland waren gevestigd. En dat betrof niet alleen Prins Bernard, maar ook de erven van Prins Hendrik van Mecklenburg-Schwerin.
De opzet van het boek is echter breder dan alleen een overzicht, hoe de balans van het oranjevermogen zich door de loop der tijden ontwikkelde. Ook het pand waar de Thesaurie was gehuisvest, de plaats ervan in de hofhouding en de personen die erin hebben gewerkt, krijgen ruime aandacht, zij het door de brede opzet van de studie soms wat oppervlakkig. De korte één-pagina biografieën die op bruine achtergrond tussen de lopende tekst zijn ingevoegd, verstrekken nauwelijks meer informatie dan in het Biografisch Woordenboek van Nederland is te vinden. Zo wordt op pg. 99 vermeld, dat Willem Frederik Peltzer (1818-1883) drager was van een door Groothertogin Sophie van Saksen-Weimar (dochter van Koning Willem II) verleende orde; dit maakt toch wel nieuwsgierig, welke orde dat was. Het is echter voor de functie van het boek als basisstudie nuttig om deze informatie binnen één band verzameld te zien. Nog summierder informatie is toegevoegd aan de persoonsindex, maar daar vind ik dit een waardevolle uitbreiding van de gebruikelijke verwijsfunctie.

 
Detailkritiek is natauurlijk steeds mogelijk. Wellicht is het een drukfout, maar op pg 103 zijn een afkortingspunt en komma weggevallen, zodat het lijkt alsof Bart een eigennaam is, terwijl dit hier de Engelse afkorting is voor Baronet. - Ik begrijp niet waarom Woelderink, toch geen vreemdeling in ambtelijk Jeruzalem, op pg. 105, kennelijk verbaasd, schrijft dat David Ragay (1772-1850) zijn twee medewerkers "schrijvers" noemt, terwijl dit toch een in die tijd normale aanduiding van een ambtelijke rang was.. - Voor wie niet aan noodlot gelooft, is het onwaarschijnlijk, dat aan iemands voornamen diens gezindheid zou zijn te onderkennen: het lijkt me dat daaraan hoogstens conclusies over de gezindheid van zijn ouders kunnen worden verbonden. Inderdaad kunnen voor iemand geboren in 1806 de voornamen Louis Napoleon meer van opportunisme dan van Oranjegezindheid van zijn ouders getuigen, maar over deze Louis zelf zegt dat weinig. - En het is wel erg politiek correct, om een gebeurtenis in 1863 in Indonesië te plaatsen (pg 122). – En hoe zit het met de weigering van jhr. Albert Gerard Schimmelpenninck (1868-1956) op pg 162 om op te treden als beheerder van de gelden uit koningin Emma's nalatenschap bestemd voor pensioenen , terwijl hij die functie op pg 163 toch blijkt uit te oefenen?
Het boek is grotendeels chronologisch opgebouwd, met een apart hoofdstuk voor iedere vorst. Besproken worden telkens de relatie tussen vorst en thesaurier, organisatie van de hofhouding in de betrokken periode en de plaats van de thesaurie daarin, en voorbeelden van inkomsten en uitgaven, vaak zeer in detail: giften van enkele honderden guldens worden vermeld.
De opdracht aan de schrijver was het leveren van een toegankelijke publicatie. Dat is het geworden, en mede door de fraaie uitvoering - het boek is op zwaarder papier dan bij Verloren gebruikelijk gedrukt, mooi ingebonden en rijk geïllustreerd - zal het boek een mooi geschenk zijn voor de vele fans van het Oranjehuis die Nederland rijk is. Door deze inventarisatie van gegevens hoop ik, dat het boek ook door historici als een uitnodiging wordt beschouwd, om bijvoorbeeld het materiaal uit het Koninklijk Huisarchief voor wat in dit boek een hoofdstuk is, intensiever tegen de achtergrond van zijn tijd te plaatsen. Primair wellicht in economische geschiedschrijving, maar ook politieke aspecten zijn verre van volledig uitgediept. Voor een geschiedenis van niet meer dan 250 pagina's die zich over tweehonderd jaar uitstrekt, moest een keus worden gemaakt tussen hetzij een overzicht van bronnen hetzij van de secundaire literatuur. Woenderink heeft, volgens mij terecht, de keus gemaakt voor de bronnen, waar hij beter dan velen toegang toe had. Dit laat echter veel ruimte voor verdieping over.

 
Drs. W. Pelt
 
 

 
Trefwoorden:
Nederland, Koningshuis, Monarchie, 19e eeuw, 20e eeuw, Vermogensbeheer