Dit proefschrift gaat niet over het concentratiekamp Ravensbrück, maar over de manier waarop dit kamp herinnerd wordt, door de overlevenden en hun tijdgenoten, vanaf de bevrijding in 1945 tot 2010.
Van de ca. 144.000 gevangenen van Ravensbrück overleefde twintig procent het kamp niet. In het kamp zaten voornamelijk politieke gevangenen, die vervolgd waren vanwege hun overtuigingen of vanwege verzetsdaden tegen de nationaalsocialistische overheersing. De meesten van hen waren afkomstig uit Duitsland, Oostenrijk, Polen en Rusland. Het merendeel van de gevangenen was vrouw (ca. 123.000); daarnaast was er in het kamp een afdeling voor mannen (ca. 20.000) en er was een apart jeugdkamp voor meisjes (ca. 1000). De studie van Hogervorst richt zich op de kampoverlevenden uit Nederland, België, Duitsland en Oostenrijk. Dit waren zoals gezegd niet de grootste groepen slachtoffers. De auteur geeft als reden voor deze keuze de tegenstelling tussen twee “daderlanden” (p.15) en twee bezette landen, maar de keuze zal vermoedelijk ook te maken hebben gehad met taalproblemen en toegankelijkheid van bronnen. De genoemde tegenstelling wordt namelijk nauwelijks expliciet uitgewerkt, misschien ook wel omdat uit het onderzoek blijkt dat in grote lijn in de onderzochte landen dezelfde ontwikkelingen hebben plaatsgevonden.
Na de bevrijding ontstonden er in alle onderzochte landen al snel Ravensbrückcomité’s waarin overlevenden zich groepeerden. Deze comité’s hadden voornamelijk tot doel contacten te onderhouden, ook tussen overlevenden van verschillende nationaliteit. Overlevenden kwamen samen om elkaar te steunen, gemeenschappelijke herinneringen te vormen en deze door te geven door middel van geschiedschrijving. Opvallend is dat alle Ravensbrückcomité’s enkel uit vrouwen bestonden. De meeste van hen waren – vaak al voor de oorlog – lid van een communistische of socialistische politieke partij of van een antifascistische organisatie. De nadruk lag bij deze comité’s dan ook op de rol van vrouwen in het oorlogsverzet, dat in het kamp doorging, en op de onderlinge solidariteit. Mannelijke overlevenden van het kamp namen wel deel aan algemene verenigingen voor politieke gevangenen of oud-verzetsstrijders, maar hielden zich buiten de comité’s, die specifiek aan Ravensbrück waren gewijd.
Herinneringscultuur is het centrale concept in deze zeer gestructureerde studie. Dit beslaat zowel materiële als immateriële representaties van de collectieve herinnering. Individuele herinneringen vallen hier dus buiten. Bij dit concept zijn drie factoren leidend: de mensen die tot de herinneringscultuur behoren, de media met behulp waarvan zij over het verleden communiceren en de contexten waarin zij opereren.
Binnen de eerste factor, de mensen, onderscheidt Hogervorst herinneringsproducenten en herinneringsconsumenten. De Ravensbrückcomité’s worden beschouwd als producenten van collectieve herinneringen aan het kamp: zij legden hun ervaringen vast in tekeningen of dagboeken, schreven historische studies of journalistieke artikelen, of getuigden in de strafprocessen tegen het kamppersoneel. Onder de consumenten van Ravensbrück-herinneringen worden verstaan: individuen, groepen en instanties die met hun interesse of ideeën hebben bijgedragen aan de inhoud en vormgeving van collectieve herinneringen aan het kamp.
Belangrijke media zijn bijvoorbeeld de Ravensbrückmonumenten in de verschillende landen en het oorspronkelijke kampterrein, dat tegelijkertijd fungeert als lieu de mémoire en als overdrachtelijke herinneringsplaats waar hedendaagse bezoekers met het verleden worden geconfronteerd.
De contexten die bepalend zijn geweest voor de herinneringscultuur, zijn de veranderende politieke en nationale context, de geschiedschrijving over het kamp en de toenemende pedagogisering.
Vanaf de jaren zestig veranderde de omgang met het oorlogsverleden. Er kwam meer nadruk te liggen op het slachtofferschap in het algemeen en op de Jodenvervolging in het bijzonder. Dit ontstaan van een gedeelde Holocaustherinnering, haar slachtoffers en trauma’s, maakte dat de herinnering aan politieke slachtoffers een meer nationaal karakter kreeg. De politieke signatuur van de comité’s maakte plaats voor de beleving van een nationaal oorlogsverleden en het daaraan toegekende belang van een gedeelde herinnering aan de slachtoffers.
In de periode na de Koude Oorlog werden de herinneringsactiviteiten meer toekomstgericht. Men kreeg te kampen met het overlijden van overlevenden en in de comité’s stonden nieuwe generaties herinneringsproducenten op. Het herdenkingscentrum op de plaats van het voormalige kamp werd opnieuw ingericht en de activiteiten werden sterk pedagogisch van aard. Het proces van nationalisering van de herinneringscultuur werd voortgezet, waardoor bijvoorbeeld herdenkingsbijeenkomsten nu nog steeds een overwegend nationaal karakter hebben.
Hogervorst heeft voor dit onderzoek veel verschillende typen bronnen geraadpleegd: archiefdocumenten, krantenberichten, kampliteratuur, maar ook tentoonstellingen, monumenten, herdenkingsrituelen en audiovisueel materiaal. Deze veelzijdigheid geeft een gelaagd beeld van de verschillende manieren (media en contexten) waarop de Ravensbrückoverlevenden gestalte probeerden te geven aan hun collectieve ervaringen.
Ondanks alle culturele, maatschappelijke en politieke veranderingen sinds 1945 zijn de collectieve herinneringen aan Ravensbrück echter in hoge mate gelijk gebleven. De overlevenden handhaafden een grote continuïteit in de herinnering aan Ravensbrück als vrouwenkamp, met specifieke nadruk op vrouwenverzet en onderlinge solidariteit. Hogervorst noemt dit zelfs een “standaardherinnering” (p.223), die al in een zeer vroeg stadium door de overlevenden werd geproduceerd en gereproduceerd. Door deze profilering als vrouwenkamp, konden de Ravenbrückcomité’s het voor elkaar krijgen om specifieke aandacht en bekendheid voor juist dit kamp op te eisen, ter onderscheiding van andere kampen. Hogervorst signaleert terecht dat dit profiel echter nooit of nauwelijks is aangevuld met de herinnering aan of van mannelijke gevangenen, die zo van deze herinneringscultuur uitgesloten zijn geworden.
Door de Ravensbrückcomité’s als herinneringsproducenten als uitgangspunt van studie te nemen, draagt Onwrikbare herinnering, ironisch genoeg, indirect bij aan deze uitsluiting. Hoewel de studie niet gaat over Ravensbrück als vrouwenkamp, zijn het door de herinneringsproducten en -activiteiten van de overlevenden zelf toch weer de vrouwen van Ravensbrück die in dit boek centraal staan.
Cécile de Morrée
Trefwoorden: Twintigste eeuw, Nederland, België, Duitsland, Oostenrijk, Nationaal-socialisme, Tweede wereldoorlog, Ravensbrück, Concentratiekampen, Politieke gevangenen, Feminisme, Herinneringscultuur