Het dagboek van de 'grand tour' van de zoon van de dichter P.C. Hooft is al weer het 23e deel van de reeks 'Egodocumenten' die onder redactie van R.M. Dekker en G.J. Johannes verschenen is. De serie bevat voornamelijk egodocumenten uit de periode 1600-1900.
Deze uitgave geeft allereerst een zeer goede inleiding, waarin de lezer in een bestek van nog geen vijftig pagina's zeer veel te weten komt over het verschijnsel 'grand tour', over de familie Hooft en haar reizen, over de schrijver van het dagboek en zijn reis door Duitsland en over zijn verblijf in Italië, Zwitserland en Frankrijk. Daarbij zetten de auteurs Arnouts reis in het bredere kader van de Europese 'grand tour'-traditie.
Voor veel jonge mannen uit de upper classes in Europa werd de 'grand tour' als een waardevolle afronding gezien van hun opleiding en opvoeding en als een noodzakelijk onderdeel van hun introductie in de maatschappij. Italië en Frankrijk zag men als de landen die het meest konden bijdragen aan de educatie tot een beschaafde jongeman. In de andere Europese landen gingen voornamelijk lieden van adellijken huize op reis, maar in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden waren het ook jongens uit de klasse der regenten en rijke kooplieden die op de 'grote tour' gingen. In die nieuwe Republiek had men behoefte aan kundige bestuurders. Deze moesten gerecruteerd worden uit sociale strata voor wie dergelijke functies nieuw waren. Humanisten als Philips van Marnix van St. Aldegonde en Justus Lipsius achtten een 'grote tour' als afsluiting van een universitaire opleiding (bij voorkeur in de rechten) een waardevolle voorbereiding op een bestuurlijke carrière. Lipsius formuleerde een drieledig doel van de 'grand tour': het vergaren van kennis, het vormen van het karakter en het verkrijgen van 'prudentia'. Het meest bekend werd echter het tractaat van de Leidse hoogleraar Erpenius, dat aangaf hoe men zich diende voor te bereiden, wat men onderweg diende te bekijken en bestuderen etcetera. De vergaarde kennis diende te worden vastgelegd in een dagboek.
Arnout Hooft (1629-1680) voldeed trouw aan de voorschriften van Erpenius. Net als veel reizigers hield hij een reisdagboek bij waarin hij zijn belevenissen aantekende. Dat reisdagboek is nu uitgegeven en het is voorbeeldig en zeer volledig gedaan. Met verduidelijkingen van de tekst in voetnoten, met een vertaling van Latijnse, Franse en Italiaanse citaten die Arnout met graagte verzamelde, met een overzicht van de in het dagboek genoemde munteenheden, met een literatuuropgave en met indices op geografische namen en persoonsnamen. Duidelijke kaartjes van de route completeren het geheel.
En toch vraag je je af: waarom deze uitgave? Het dagboek bevat namelijk weinig boeiends. De schrijvers merken dat zelf in hun inleiding ook al op: 'De meeste reisdagboeken worden gekenmerkt door de korte en wat onpersoonlijke aantekeningen die zij bevatten, zoals ook die van vader en zoon Hooft. Beiden noteerden met name feitelijkheden, zoals de afgelegde afstand, de gevolgde route en wie en wat men gezien heeft, waarin desondanks toch de eigen voorkeuren en indrukken wel naar voren komen. Het dagboek diende waarschijnlijk vooral om het thuisfront te bewijzen dat er serieus werk was gemaakt van het 'educatieve' element van de reis' (p.9). Slechts een paar keer wordt Arnout wat persoonlijker en dan is hij echt lezenswaardig. Zo wanneer hij Duitsland heeft verlaten en daarover schrijft: ''t is evenwel schoon: meest berghachtigh, vol dorpen, schoone wijngaerden en steedjes, eenige gansch onbewoont, meest ten deel verwoest. De menschen heel onbesnoeijt door de bank, uijtgenomen die, die de betaemelijkheijdt in andere landen geleert hebben. De gemeente [het gewone volk] is seer slaefachtigh ...' (p. 79).
Maar Arnouts verslag over de zes maanden die hij te Rome verblijft, is een vrij onpersoonlijk relaas over bezienswaardigheden, in de trant van: 'een naekt beeldt op een marmore matras zeer schoon' (over de Hermafrodiet van Bernini). Het is, kortom, een doorsnee reisdagboek. Mij boeide de zeer goede toelichtende inleiding van Grabowski en Verkruijsse meer dan het eigenlijke egodocument.