Holland is een eiland
De Batavia van Hadrianus Junius (1511-1575)
Nico de Glas (inleiding en vertaling)
512 pp, € 45,-
isbn/issn: 978-90-8704-214-1

Holland is een eiland

(recensie: Aron de Vries)

 

Holland is een eiland. De Batavia van Hadrianus Junius (1511-1575), inleiding en vertaling door Nico de Glas (Hilversum, Verloren, 2011) geïllustreerd, 512 pag. ISBN 978-90-8704-214-1, € 45.
 
“Welnu, wat vlas en wol betreft hebben we bepaald geen overvloed; het eerste door gebrek aan bouwland, het tweede doordat we heel weinig schapen hebben. Maar geen koninkrijk ter wereld is met ons te vergelijken, laat staan gelijk te stellen, als het gaat om de linnenfabricage of de weverij. Het Hollandse linnen is zo goed, dat het een uitdaging vormt voor het web van Arachne, om niet te zeggen voor de borduursels van Pallas Athene” (pag. 274-275). Zomaar een citaat uit de vertaling van de Batavia van Junius, die onlangs is verschenen bij uitgeverij Verloren. Gemakkelijk zou ik de bespreking van dit werk kunnen aanvangen met een meer grappig of kleurrijk citaat, want het boek staat er vol mee, maar bovenstaande passage zegt veel over de inhoud.
De Batavia is geschreven door Hadrianus Junius (1511-1575) en verscheen in 1588 postuum te Leiden. Bij praktisch elk onderwerp dat hij behandelt, wordt gesproken over de klassieke oudheid, soms tot vermoeiends toe. Het Hollandse linnen is kwalitatief beter dan het spinrag van Arachne en de stad Delft is door het bier beroemder dan Delphi, waar men geloofde in “de onnozele en nietszeggende verzinsels” van het orakel (pag.329). De auteur kreeg in 1565 opdracht van de Staten van Holland, de Hollandse historische identiteit vast te leggen. Bij deze opdrachtverlening speelde het Hollandse verzet tegen de centralisatiepolitiek van de Habsburgse regering in Brussel zeker een rol. De Batavia is een ware lofzang op het gewest Holland en ook dat kunnen we in bovenstaand citaat zien.
De auteur kwam in 1511 op de wereld in Hoorn als Adriaen de Jonghe. Zijn vader, Pieter de Jonghe, was hier stadssecretaris en later burgemeester. Adriaen ging naar de Latijnse school in Haarlem, waar hij de bijnaam ‘Phoenix’ verwierf door zijn grote begaafdheid. Hij studeerde vervolgens in Leuven, Parijs, Milaan en Bologna. Aan deze laatste universiteit promoveerde hij in de medicijnen en de filosofie. Hoewel werkzaam als arts, ging zijn belangstelling vooral uit naar de filologie en historische taalkunde. Als humanist had hij een zeer grote naam en werd hij zelfs vergeleken met Erasmus. Zijn ijzersterke geheugen en zijn belezenheid droegen daaraan bij, maar ook zijn talloze publicaties. Anders dan Erasmus, was deze faam niet blijvend. De vertaler van de Batavia, Nico de Glas, vergelijkt Junius dan ook met een komeet die fel schijnend aan het firmament verscheen, maar even snel weer verdween (pag. 10).
Nico de Glas zoekt naar redenen waarom de roem van Junius verbleekte en geeft er drie. De eerste op pagina 13 overtuigt me niet. Hij stelt namelijk dat het werk van Junius geschreven is in het Latijn, waardoor slechts een klein deel van de bevolking het werk tot zich kon nemen. In tegenstelling tot Secundus’ liefdesgedichtjes en enkele werken van Erasmus, werd er van Junius bijna niets vertaald, waardoor de Batavia slechts gelezen werd door een handjevol geleerden. Maar deze redenatie kan je makkelijk omdraaien. De roem van Junius was tijdens zijn leven al beperkt tot een kleine kring humanisten en men vond het werk klaarblijkelijk niet van belang om over te zetten in de volkstaal. De andere redenen overtuigen meer. De Batavia heeft een “barokke en soms bizarre overdaad aan klassieke reminiscenties” (pag. 15). Terecht stelt Nico de Glas dat dit lezers zal storen. In de 17e eeuw schreven historici zakelijker en al met een zekere bronvermelding. Maar de derde reden is het interessantst. Junius schetst een portret van een Habsburgs Holland, een wereld die tijdens de Tachtigjarige oorlog razendsnel verdween. Er kwam daardoor behoefte aan een ander geschiedverhaal, een dat uiting gaf aan de Hollandse Opstandmythologie. De Glas schrijft dat Junius nooit concrete politieke of religieuze standpunten innam en uitgesproken trouw was aan de regering. Hij werd door de 17e -eeuwer gezien als ‘politiek incorrect’ en raakte uit de mode.
Hoe het ook zij, Junius’ vijfhonderdste geboortedag was bijna onopgemerkt gepasseerd. Gelukkig keerde het tij en werd op 1 juli 2011 een heuse Juniusherdenking georganiseerd in zijn geboortestad. Er verscheen een korte biografie, een symposiumbundel met acht essays over Junius’ werk en de vertaling van de Batavia. Dit werk had een grote invloed op latere geschiedschrijvers. Doordat het echter geschreven is in lastig Neolatijn, werd door vele academici al decennia lang gevraagd om een betrouwbare vertaling. Aan deze wens, of moet ik zeggen dit desideratum, is nu tegemoet gekomen. Volgens Junius zelf was het schrijven een ware krachttoer van Herculische proporties, maar de vertaling is haast een even grote tour de force. Het resultaat is een toegankelijke tekst, die gesteld is in plezierig leesbaar Nederlands. De aandacht voor Junius is terecht, omdat hij een belangrijke schakel vormt tussen Erasmus enerzijds en de geleerden die studeerden en les gaven aan de jonge universiteit te Leiden anderzijds.
Men moet goed beseffen dat de Batavia diende als een opmaat tot een chronologische beschrijving van de geschiedenis van Holland. Door Junius’ overlijden bleef dit laatste achterwege. De Batavia biedt zowel een aardrijkskundige beschrijving van het graafschap Holland in de tweede helft van de zestiende eeuw als een evaluatie van Romeinse geschiedbronnen over de Bataven, volgens Junius de oorspronkelijke bewoners van het gewest. Het water bepaalde in de Oudheid al de grenzen van Holland dat, aldus Junius, bekend stond als het eiland der Bataven (Insula Batavorum). Hiermee weet hij een oeroud en glorierijk Hollands verleden te schetsen. Tegenwoordig spreken we in dit verband over de Bataafse mythe, die volop navolging vond bij latere geschiedschrijvers. In de inleiding schetst Nico de Glas op een heldere wijze de geschiedenis van deze ‘Bataviagedachte’, die rond 1500 begon en tot 1800 terugkwam in de geschiedschrijving. De hoofdstad van de VOC op Java heette Batavia en niet Nieuw-Hoorn, zoals Jan Pieterszoon Coen de stad wilde noemen. Voor een beeld van de historiografie in de vroeg-moderne tijd is deze vertaling een aanwinst.
Voor de (lokale) geschiedschrijving is de Batavia eveneens waardevol. Neem bijvoorbeeld de volgende beschrijving: “Je kunt Naarden gerust één grote textielfabriek noemen, want overal zie je de weefspoelen door de draden schieten, overal hoor je ze trappen op de weeflat en stampen in de vollerskuipen” (pag. 357). En over zijn geboortestad schrijft hij dat deze bekend is vanwege een delicatesse, het zeevarken of de bruinvis “die je nergens lekkerder kunt eten” (pag. 350). Maar Junius schrijft ook over de Hollandse volksaard. Hij zegt: “De Hollanders zijn sober, ze beheren hun financiële positie met zorg en zijn verantwoordelijke gezinshoofden” (pag. 287). En hij heeft het over de schoonmaakwoede van de Hollandse vrouw. Zij veegt voortdurend de vertrekken schoon en poetst alle keukenspullen en eetgerij. Steeds is ze aan de slag met heet water en rode boenwas.
Het zal echter duidelijk zijn dat bronnenkritiek bij hantering van deze bron van het grootste belang is.
 
Drs.Aron de Vries
Burg. Gaarlandtstraat 10
4205 CC Gorinchem
arondevries@casema.nl
 
 
Trefwoorden: Nederland, Graafschap Holland, 16e eeuw, Humanisme, Neolatijn, Historiografie, Bataafse mythe