Kapitein Julián
(recensie: Cécile de Morrée)
Raymond Fagel, Kapitein Julián. De Spaanse held van de Nederlandse Opstand., 104 pp., ingenaaid, geïllustreerd. Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2011, deel 30 in de Zeven Provincieënreeks, ISBN 978-90-8704-213-4, € 14,-
Dit boekje is een korte biografie van de Spaanse militair Julián Romero (ca.1520-1577). Hoewel zijn naam nu niet meer echt bekend is, had Julián al op jonge leeftijd zoveel roem vergaard dat hij in de historische bronnen steevast met enkel zijn voornaam wordt aangeduid. Deze publicatie is opgedeeld in drie delen: de eerste twee handelend over zijn carrière voor en tijdens de Nederlandse Opstand, het derde en kortste deel over hoe zijn faam en reputatie naleefden na zijn dood.
Het verhaal begint rond kerstmis 1534, toen de jonge Julián besloot om vanuit zijn geboortestreek Castilla-la Mancha mee te trekken met de ronselaars van het Spaanse leger. Over zijn eerste tien jaren als militair is nauwelijks iets bekend, tot 1545, toen hij als huursoldaat in Engeland gelegerd zou zijn geweest. Fagel baseert zich hier echter grotendeels op een kroniek waarvan niet wordt vermeld wanneer en hoe deze tot stand gekomen is, en de betrouwbaarheid van deze informatie is daarmee niet onomstreden. Julián werd in ieder geval niet lang daarna in 1546 benoemd tot kapitein onder commandant De Gamboa. In de strijd tegen de Fransen bij Calais ontstond vervolgens een conflict met de overgelopen kapitein De Mora, welk pleit ten gunste van Julián beslecht werd in een langdurig duel te Fontainebleau. Dit leverde Julián waardering en bescherming op, zowel aan het Spaanse als het Franse hof. Het verhaal gaat echter dat hij niet goed kon omgaan met de plotselinge roem en al ruziënd, gokkend en paraderend over straat trok.
De strijd bood afleiding, en Julián diende achtereenvolgens in Schotland (1547-1551) en in de grensstreek tussen Frankrijk en de Nederlanden (1552-1559), in welke perioden hij door zijn superieuren veelvuldig geroemd werd om zijn krijgsdaden. Na de vrede van Câteau-Cambrésis (1559) besloot Filips II om een groot deel van de soldaten achter te laten ter verdediging van de Lage Landen, waardoor Julián onder patronage van Willem van Oranje kwam te staan en geregeld met hem correspondeerde. In 1561 keerde hij terug naar Spanje om de strijd aan te gaan met de troepen van de Ottomaanse sultan, wat hem in 1565 de benoeming tot commandant opleverde.
In 1567 werd Julián onder leiding van de hertog van Alva ingezet tegen de Nederlandse opstandelingen. Juliáns reputatie van een moedig krijgsman met een onbesuisde aard was toen al lang bekend in de Lage Landen. Het is echter vooral uit deze periode dat blijkt dat hij niet alleen een onbaatzuchtige held was, maar ook minder fraaie daden, van bedrog en agressie, beging. Het is daarmee niet verwonderlijk dat Julián later verwerd tot personificatie van `de Spaanse soldaat’ zoals die door de Nederlanders werd gevreesd. Het is dan ook in die hoedanigheid dat hij meer dan eens opduikt in de literaire werken van bijvoorbeeld P.C. Hooft (1581-1647).
De laatste fase van Juliáns carrière kende opnieuw een aantal sensationele momenten. Zo speelde hij een sleutelrol in het bedrog om de inname van Naarden, verloor hij een oog bij het beleg van Haarlem en wist hij Filips Marnix van Sint-Aldegonde gevangen te nemen. Hierop ondernam Julián op eigen initiatief een poging tot rechtstreekse onderhandeling met zijn vroegere patroon Willem van Oranje teneinde de Opstand te beëindigen, wat slecht viel aan zowel de Spaanse als de Nederlandse zijde en zijn imago beschadigde. Na de Unie van Brussel (1577) vertrok hij met zijn troepen naar Italië. Nog in hetzelfde jaar werd Julián benoemd tot opperbevelhebber en moest hij in die hoedanigheid terugkeren. De reis naar het Noorden heeft hij echter niet kunnen voltooien – eenmaal onderweg, kreeg hij een hartaanval en stortte dood van zijn paard.
Kapitein Julián is veelal een chronologische opsomming van militaire feiten. Het privéleven van Julián wordt volledig ondergesneeuwd door zijn carrière. Zo komen op p.31 (we zijn dan inmiddels in het jaar 1562) ineens “zijn natuurlijke kinderen” uit de lucht vallen, die “samen met hun moeder” te Brussel woonden. Veel vernemen we hier verder niet van. Verderop wordt nog terloops vermeld dat hij in1564 is getrouwd in Madrid met Maria Gaytán, en later wordt gerefereerd aan de dochter die zij samen kregen. Hoewel dit wat vreemd overkomt en de nieuwsgierigheid van de lezer niet bevredigt, wordt het wel begrijpelijker wanneer achteraf blijkt dat Julián gedurende zijn carrière bij elkaar niet langer dan één jaar thuis in Madrid is geweest.
Zoals veel historici heeft Fagel een merkbaar grote sympathie opgevat voor zijn onderzoeksobject. Tussen alle informatie door, kan de lezer niet aan de indruk ontkomen dat de auteur vooral zijn held in ere heeft willen herstellen. In hoeverre dit terecht is, valt moeilijk vast te stellen. Het beeld dat in de bronnen uit de Lage Landen wordt geschetst, staat meermalen haaks op het portret dat uit de Spaanse bronnen spreekt en de auteur houdt mythes eerder in stand dan dat hij ze ontmaskert. Wel merkt hij terecht op dat mythen en legenden helaas lange tijd buiten de grote historische werken zijn gehouden; ook deze behoren immers tot de geschiedenis. De vraag blijft echter of dit boek niet meer een studie is naar de beeldvorming omtrent Julián dan een onderzoek naar de historische persoon.
Verder is Kapitein Julián een sympathiek geschreven en levendig boekje. Het formaat is handzaam, de illustraties (in zwart-wit) zijn talrijk en de noten staan netjes weggewerkt in de marges – van de overigens wel vrij volle pagina’s. Opmerkelijk is echter de ondertitel: De Spaanse held van de Nederlandse Opstand. Uit de inhoud blijkt namelijk dat Julián juist tijdens die opstand zijn heldenreputatie niet altijd waarmaakte.
Cécile de Morrée
Trefwoorden: Nederland, Spanje, Opstand, Zestiende eeuw, Militaire geschiedenis, Willem van Oranje