Van Lectio tot Powerpoint.
Over de geschiedenis van het onderwijs aan de Nederlandse universiteiten.
L.J.Dorsman & P.J.Knegtmans (redactie)
132 pp, € 14,-
isbn/issn: 978-90-8704-264-6
Zwart/wit geïllustreerd

Van Lectio tot Powerpoint.

(recensie: Paula Hertogh)

 

L.J. Dorsman en P.J. Knegtmans (red.), Van Lectio tot Powerpoint. Over de geschiedenis van het onderwijs aan de Nederlandse universiteiten. Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2011 (Universiteit & Samenleving, 8), 132 pp., z/w geïllustreerd, ISBN 9789087042646, € 14,-
 
Zes van de zeven artikelen in deze bundel zijn bewerkingen van voordrachten die gehouden werden op het Symposium Van Lectio tot Powerpoint in november 2010. Bij het lezen hiervan wordt steeds meer duidelijk dat niet de technische vernieuwingen maar juist de eisen die aan het onderwijs worden gesteld, van invloed zijn op hoe er les gegeven wordt; of er gebruik wordt gemaakt van de ‘Lectio of Powerpoint’. Het is een interessant gegeven, dat wordt uitgewerkt vanuit verschillende invalshoeken. Zo komen bijvoorbeeld in het algemeen het verschil tussen de benadering van de wetenschappelijke vorming en het wetenschappelijk beroepsonderwijs aan de orde, maar ook meer specifiek het onderwijs in de geneeskunde, de natuurkunde en de kunstgeschiedenis.
      Hieke Huistra stelt bijvoorbeeld in haar artikel `Collecties op college’ (p. 25 -41) het gebruik van anatomische preparaten in het geneeskundeonderwijs in de negentiende eeuw aan de orde. Deze preparaten werden niet alleen gebruikt om naar te kijken, maar studenten moesten hiermee ook aan de slag. De collecties werden actief ingezet in het onderwijs, zowel als demonstratiemateriaal als voor praktische oefening. Deze actieve houding paste, zo schrijft Huistra, bij de onderwijsveranderingen in het midden van de negentiende eeuw. Aankomende artsen moesten niet alleen theoretische kennis opdoen, maar vooral ook leren waarnemen. Praktisch onderwijs betekende dan ook zelf snijden. Preparaten werden hierbij ingezet als voorbereiding en aanvulling hierop.
      Annemiek Hoogenboom beschrijft in haar artikel `In plaats van originelen’ (p. 91- 99) het gebruik van reproducties in het kunsthistorisch onderwijs en de wenselijkheid hiervan. Toen Willem Vogelsang in 1907 als eerste hoogleraar Kunstgeschiedenis in Utrecht werd aangesteld, vroeg hij om “groote schrijf- en teekenborden en reproductierekken en van twee lange lantaarns en twee schermen, voor vergelijkend onderwijs onmisbaar” (p.92).  Vogelsangs analyses gingen alleen over het feitelijke beeld. Reproductieplaten werden opgevolgd door fotografie, de diaprojectie en uiteindelijk de Powerpoint. Ook hier blijkt de inzet van de middelen afhankelijk van de vragen die aan het onderwijs gesteld worden.. De ontwikkelingen in het kunstonderwijs veranderden snel. In het huidige curriculum krijgt de culturele context veel meer aandacht. De collegezaal alleen voldoet niet meer, de kunst moet ook ter plekke bekeken worden, in de stad zelf, het gebouw, of het museum.
      Hulpmiddelen in het onderwijs werden en worden ingezet om een actieve en kritische werkhouding van de student te stimuleren, wellicht ook om zijn aandacht vast te houden en om zijn praktische vaardigheden uit te breiden. De aard van deze hulpmiddelen is afhankelijk van de stand van de techniek, maar de inzet hiervan hangt veel meer af van de eisen die aan het onderwijs zelf gesteld worden. De dan heersende vormingsidealen spelen hierin een belangrijke rol. Dat roept de vraag op hoe het huidige onderwijs, dat neigt naar het vergroten van competenties van studenten, eerder dan naar het vergroten van hun theoretische kennis, hieraan vorm gaat geven. Een blik op de toekomst geeft deze bundel helaas niet.
 
 
Paula Hertogh
paulahertogh@gmail.com
 
Trefwoorden: Nederland, 19e en 20e eeuw, Universitair onderwijs, Onderwijs(hulp)middelen