‘In die kunst en wetenschap gebruyckt’ : Gerrit Claeszoon Clinck (1646-1693),
meester kunstschilder van Delft en koopman in dienst van de Verenigde Oostindische Compagnie
H.B. van der Weel
€ 19
isbn/issn: 90-6550-721-3

‘In die kunst en wetenschap gebruyckt’ : Gerrit Claeszoon Clinck (1646-1693),

(recensie: W. Pelt)

Vorig jaar is het herdenkingsjaar van het 400 jaar geleden oprichten van de VOC gevierd en dat heeft veel tentoonstellingen en debatten, maar relatief weinig boeken opgeleverd. De beste synthese is nog steeds F. S. Gaastra's Geschiedenis van de VOC (Zutphen, 1991, 1995, 1999, 2002).

Deze uitgewerkte doctoraalscriptie probeert geen concurrentie van dit werk te leveren, maar een antwoord op de vraag, wie koopman Clinck eigenlijk was, een naam die een poos lang geregeld voorkwam in de verslagen van de Heren Zeventien. Het boek draagt wel een stukje bij aan de dieper gaande kennis waarop later een beter totaalbeeld kan worden gebaseerd. Het gaat behalve over de mens Clinck vooral over de handel in textiel van de Compagnie in het huidige India en Sri Lanka. Het bestaat uit een uitgave van de Dagregisters van Gerrit Clinck (153-104), voorafgegaan door een biografie. Hier past een waarschuwing over de titel, voor het geval dat iemand door het woord `kunstschilder' op het verkeerde been wordt gezet: `kunst en wetenschap' is hier kunde en kennis van textielproductie.

Gerrit Clinck begon zijn loopbaan als schildersleerling in Amsterdam, een stad waar hij echter als Delftenaar geen meester kon worden. Over de eerste 35 jaar van zijn leven is weinig bekend. Sommige van zijn adressen heeft de schrijfster kunnen achterhalen, en een reis naar Italië heeft een testament, de titel van meester kunstschilder en, naar later blijkt, schulden opgeleverd, maar de hiaten overheersen de bekende gebeurtenissen. De schrijfster probeert dit te compenseren door zoveel mogelijk te vertellen wat bekend is van ouders, verwanten en buren. Hierdoor zijn de eerste twee hoofdstukken wat stroef leesbaar. Haar teleurstelling over de leemten in het bronnenmateriaal blijkt uit het feit dat ze ook de vragen die de archieven niet hebben kunnen beantwoorden, in het boek opneemt, soms met haar gissing van de antwoorden erbij.

In 1680 blijkt Clinck textielhandelaar in Amsterdam te zijn. In 1685 wordt hij benoemd tot koopman in dienst van de VOC, met een salaris van 80 gulden per maand - driemaal zoveel als een schildersgezel in die tijd. Vanaf dit moment beginnen de bronnen rijkelijker te vloeien. Van het reizen, doen en laten van Clinck wordt vaak vanuit verschillende kanten verslag gedaan en Van der Weel kan haar talent voor het schrijven van een meeslepend verhaal tonen. Haar klacht dat de motieven van Gerrit niet zijn te achterhalen, komt me wat overdreven voor: van hem is meer bekend dan van een gemiddelde functionaris van de Compagnie mag worden verwacht Niet alleen Clinck's eigen dagregisters, maar ook de journalen van de posten waar hij was gestationeerd of op reis langs kwam, en brieven van topfunctionarissen geven ons gelegenheid, zijn handelen op de voet te volgen.

Hij komt in Ceylon en Bengalen op zijn eerste reis terecht in een poel van corruptie. Plaatselijk VOC-personeel en inlandse handelaars spelen onder een hoedje om de Compagnie te benadelen en hun salaris aan te vullen met verboden eigen handel. Alleen Clinck en de speciale gezant Van Reede lijken de belangen van de VOC centraal te stellen. Clinck gaat aan de slag, maakt ontwerpen voor patronen waarmee stoffen moeten worden geverfd om beter aan te sluiten bij de wensen van de Europese markt, en ontwerpt nieuwe technieken voor spinnen en weven, die worden getest in een onder zijn leiding gebouwde monsterweverij in Hougli in Bengalen. Bij de vele interne twisten en intriges in de VOC-loge vindt Clinck vaak Van Reede aan zijn zijde en hij komt dan ook meestal als winnaar uit de bus.

Na een kort verblijf in het vaderland wordt hij bevorderd tot opperkoopman en opnieuw naar India gestuurd. Deze keer neemt hij zijn familie mee. Veel van zijn vroegere tegenstanders zijn ontslagen of overleden, en van twisten lezen we weinig meer. Of had zijn hogere rang tot gevolg dat hij meestal zijn zin kreeg? Of had hij zich aangepast aan de plaatselijke omgangsvormen? Deze vragen worden wel gesteld, maar blijken niet te beantwoorden. Clinck sterft plotseling in 1693 aan een tropische ziekte. Zijn vrouw gaat met de kinderen volgens de regels van de Compagnie naar Batavia en blijft daar leven in kennelijke staat van welstand. Het laatste hoofdstuk voor de conclusie, dat haar latere lotgevallen en die van haar kinderen beschrijft, lijdt aan hetzelfde euvel als de eerste hoofdstukken. Een gebrek aan gegevens maakt dat het hoofdstuk een aaneenschakeling van incidenten en geen verhaal wordt.

In de conclusie bespreekt Van der Weel tot slot twee aspecten:

Ten eerste de duur van de invloed van een individu. Omdat de kennis en vaardigheden van Clinck relatief uniek waren, is deze duur in zijn geval goed te bepalen en blijkt enkele tientallen jaren te zijn, ook nog na zijn dood. Een mooi resultaat voor een betrekkelijk beperkt onderzoek.

Ten tweede de invloed van een VOC-benoeming op het privéleven van een familie. Ik denk dat het teveel gevraagd is van het beschikbare materiaal om hier conclusies aan te verbinden. Het is plausibel dat een benoeming overzee voor iemand uit de lagere middenklasse grotere mogelijkheden tot sociale stijging gaf dan een loopbaan in het vaderland. Maar voordat we aan de lotgevallen van de familie Clinck voor dit aspect conclusies kunnen verbinden, zouden we meer moeten weten over het lot van zijn kinderen, en in hoeverre zijn geval, van iemand die zijn gezin meeneemt naar de Oost, daar komt te overlijden en wiens weduwe besluit om in de Oost te blijven, typisch of juist atypisch is.

Ik besef dat het de omvang van een doctoraalscriptie te buiten gaat, maar ik denk dat het boek aan waarde zou hebben gewonnen door een vergelijking met het werk over dezelfde plaats en tijd van H. W. van Santen, VOC dienaar in India (Franeker 2001), en met de door hem aangeduide Engelse literatuur over deze periode. Het boek van Marion Peters, In steen geschreven: leven en sterven van VOC-dienaren op de kust van Coromandel in India (Amsterdam 2002) zal wel te laat zijn verschenen om rekening mee te houden.

Uit een dergelijke combinatie zouden misschien de algemenere conclusies wel te trekken zijn. Maar wie weet, misschien is Van der Weel al bezig met een mooi proefschrift waarin deze vergelijkingen wel worden gemaakt.