De nalatenschap van de Paulusabdij in Utrecht.
-
Hildo van Engen en Kaj van Vliet (redactie)
315 pp, € 29,-
isbn/issn: 978-90-8704-223-3
geïllustreed, gedeeltelijk in kleur

De nalatenschap van de Paulusabdij in Utrecht.

(recensie: Bert Thijs de Jong)

 

Hildo van Engen en Kaj van Vliet (red.), De nalatenschap van de Paulusabdij in Utrecht. Hilversum, Verloren, 2012, (Middeleeuwse Studies en Bronnen 130), 315 pagina’s, geïllustreerd, ISBN 978-90-8704-223-3, €29,-.
 
Liefhebbers van microgeschiedenis kunnen hart weer ophalen na het verschijnen van deze bundel. Zo heeft de Utrechtse bibliothecaris Bart Jaski de afgelopen jaren `Een codicologische queeste’ ondernomen naar de 44 banden met handgeschreven teksten en 68 banden met gedrukt werk die een eigendomskenmerk van de Utrechtse Sint Paulusabdij vertonen. Een groot deel daarvan maar lang niet alles bevindt zich in deUniversiteitsbibliotheek.te Utrecht. Dit is een voorbeeld van het speurwerk dat zijn neerslag heeft gevonden in deze bundel onder redactie van de streekhistoricus dr. Hildo van Engen en de Utrechtse rijksarchivaris dr. Kaj van Vliet.
De Paulusabdij is het op een na oudste klooster van Nederland (na het klooster te Egmond), dat ontstond door de afsplitsing van de – nog door de heilige Willibrord gestichte – Sint.Salvatorgemeenschap. Dit boek bevat tien bijdragen over de geschiedenis van de abdij en bestrijkt allerlei facetten, van de architectonische vormgeving van het klooster tot het eten van de monniken.
Op bouwhistorisch terrein is er het baanbrekende artikel van Hein Hundertmark, `Naar Adelbolds voorbeeld. De kerken van bisschop Bernold’ (blz. 37-68), waarin het kerkgebouw van de Paulusabdij, één van de kerken van bisschop Bernold, wordt teruggevoerd op de Romaanse dom van Bernolds voorganger bisschop Adelbold, die zijn inspiratie ontleende aan Cluny II, de tweede abdijkerk van het klooster Cluny in Frankrijk.
Verder is er grote aandacht besteed aan de bibliografische nalatenschap van de abdij. Aan de hand van de omvang van de biblotheek kan men een veronderstelling maken over het prestige van de abdij in een bepaalde periode. De boeken en geschriften uit de bibliotheek van de Paulusabdij komen uitgebreid aan bod in Peter Gumbert’ s, 'Handschriften in de bibliotheek van het Paulusklooster' (blz. 91-102) en Bart Jaski’s reeds genoemde `Een codicologische queeste naar de oudste handschriften en handschriftfragmenten uit de bibliotheek van de Paulusabdij' (blz. 103-169). Wat betreft de handschriften is de nalatenschap van de Paulusabij veel indrukwekkender dan is gedacht, met relatief veel materiaal uit de elfde -en twaalfde eeuw. Daarbij behoort een reeks interessante liturgische handschriftfragmenten. De resultaten van dit onderzoek zijn mede gebaseerd op onderzoek verricht door studenten van de auteur.
            Naast aandacht voor de nalatenschap in materiële, duurzame zin, heeft de bundel ruimte gecreëerd voor de minder duurzame invloed van mensen die verbonden waren aan de Paulusabdij. Vooral het essay van Hildo van Engen, die schrijft over `De lange weg van observantie. De hervorming van de Paulusabdij in de late Middeleeuwen’ (blz. 171-199) , geeft een gloedrijke weergave van de mensen die op enigerlei wijze verbonden waren met de abdij. Vooral weet hij een fraaie beschrijving te geven van een aantal elkaar opvolgende abten, die ieder op eigen wijze bijdroegen aan de hervormingen van de vijftiende-eeuwse abdij.
            Deze hervormingsdrang was een reactie op een Moederkerk in staat van verwarring. Na de Babylonische ballingschap van het pausdom in Avignon en tijdens de grote schisma’s kwam er een reactie van binnenuit de Kerk die opriep tot hervorming `in hoofd en leden’ (blz. 176). Deze roep tot verandering ving aan in het midden van de veertiende eeuw, zoals bij de Zwolse en Deventer Moderne Devoten. Toch zou de daadwerkelijke hervorming in het hoofd van de Kerk pas schoorvoetend tot stand komen met het concilie van Konstanz, dat in 1417 Martinus V uitriep tot nieuwe en enige paus.
Binnen dit tumult probeerde de Paulusabdij zich te plaatsen op een voor haar zo voordelig mogelijke positie. De meest tot de verbeelding sprekende abt die hierin een voortrekkersrol speelde, was Arnold Willemsz (1406-1420); een slimme en opvallende verschijning, afkomstig uit de abdij van Egmond, reislustig en prestigieus genoeg om vanaf 1379 studies aan de topuniversiteiten van Parijs en Bologna te volgen. Na een aantal omzwervingen die hem wederom langs de Egmondse abdij brachten – waarvan hij door een juridisch geschil geen abt werd - en het Drentse Dikninge – waar hij via inmenging van de Utrechtse bisschop wel abt werd, kwam Arnold in contact met de Moderne Devoten, onder wie Gerard Zerbolt uit Zutphen. Deze broeders en zusters werden in 1390 onder hevige verdenking van ketterij gesteld. Via de juridische kennis en de daaropvolgende adviezen van Arnold wisten de broeders en zusters van het Gemene Leven uit de handen van de inquisitie te blijven.
            In 1406 werd Arnold abt in de Paulusabdij, waar hij verderging met zijn hervormingen, zoals hij eerder in de abdij van Dikninge had gedaan. Via tucht, strenge regels en discipline wilde Arnold dat zijn conventualen een voorbeeld voor hun omgeving zouden zijn. Ondanks zijn goede bedoelingen en harde hand waren zijn hervormingen niet van blijvend karakter. Daarvoor was hij toch teveel een rechtsgeleerde theoreticus. Pas in 1485 wist de hervorming te beklijven, waarbij Hildo van Engen zichzelf de vraag stelt ‘waarom’. Waarschijnlijk had dit te maken met de aanwezigheid van een sterke en loyale bisschop: David van Bourgondië, die steun gaf aan de versobering en liturgisch meer dominante positie van het klooster.
Het is overigens aan te raden de essays van Hildo van Engen en Bram van den Hoven van Genderen als tweeluik te lezen. Waar Hildo van Engen de lijnen schetst, weet Van den Hoven van Genderen de vlakken in te kleuren: ``Rebel ende ongehoirsam’. Problemen rond de hervorming van de Utrechtse Paulusabdij (1420-1455)’ (blz. 201-258).
            De bundel brengt een weldaad aan veelzijdigheid en informatie met zich mee. Ze beslaat – zoals eerder vermeld - alle facetten die het laatmiddeleeuwse kloosterleven met zich meebracht. Geïnteresseerden in het dieet van de kloosterlingen kunnen hun hart ophalen bij het essay van Johanna Maria van Winter, `Eetgewoonten in de Utrechtse Paulusabdij’ (blz. 259-274). Goed geïnformeerd en op heldere toon weet zij de ontwikkeling te beschrijven van de eetgewoonten van de conventualen van de Paulusabdij in de zestiende eeuw. Wat met name opvalt is de vrouw in de keuken en het sobere karakter van de maaltijd
Resumerend is deze bundel een schot in de roos. Niet elk essay zal voor iedereen – naar gelang de smaak van de lezer - even interessant zijn. Toch valt er voor elke kerkhistoricus, architectuurhistoricus, geïnteresseerde in de ontwikkeling van kloosters en kapittels in Nederland in de Middeleeuwen, iets te vinden waarbij hij zijn hart kan ophalen in deze uitstekend gedocumenteerde bundel. De diversiteit van de essays is in mijn ogen een extra kwaliteit van dit werk op hoog niveau.
 
Drs. Bert Thijs de Jong
bertthijsdejong@gmail.com
 
Trefwoorden: Nederland, Middeleeuwen, Utrecht, Kerkgeschiedenis, Kloosterleven, Architectuurgeschiedenis