Literaire levensaders
Internationale uitwisseling van woord, beeld en religie in de Republiek
Feike Dietz
396 pp, € 37,-
isbn/issn: 978-90-8704-280-6
geïllustreerd

Literaire levensaders

(recensie: Diane Spelbos)

 

Feike Dietz, Literaire levensaders, Internationale uitwisseling van woord, beeld en religie in de Republiek (Hilversum, Verloren 2012) 396 pp., geïll., ISBN 978-90-8704-280-6, € 37,-
Feike Dietz is docent-onderzoeker bij het departement Nederlands van de Universiteit Utrecht. Zij verzorgt onderwijs bij de afdeling Vroegmoderne Nederlandse letterkunde en de opleiding Taal- en Cultuurstudies. In de afgelopen jaren werkte zij aan een proefschrift over de interconfessionele uitwisseling van geïllustreerde religieuze literatuur in de vroegmoderne Republiek. In deze periode blijken de onderlinge contacten tussen protestanten en katholieken niet evident. Toch lijkt in de religieuze literatuur een onderlinge uitwisseling te herkennen. Hoe is deze tot stand gekomen, welke kanalen of, zoals Dietz het noemt ‘literaire levensaders’, werden hiervoor gebruikt? Dit zijn de vragen die centraal staan in haar onderzoek.
 Als uitgangspunt van deze studie dient de Pia Desideria (1624), een bundel geschreven door de jezuïet Herman Hugo, die in vierhonderd bladzijden de relatie tussen mens en God beschrijft, zowel in woord als beeld. Dietz onderzoekt op welke wijze deze katholieke liefdesemblematiek andere confessionele literatuur heeft beïnvloed. Het accent van de receptiegeschiedenis van de Pia Desideria ligt in dit onderzoek dus niet bij de lezer maar bij de verwerking in nieuwe religieuze literatuur. Dietz kijkt hierbij niet alleen naar de tekst, zij behandelt en vergelijkt ook uitgebreid de wijze van illustreren van de verschillende uitgaven.
Het algemene beeld van de onderlinge verhoudingen in de 17de eeuw is dat van een tolerante samenleving. Dietz concludeert dat de co-existentie van protestantse naast katholieke geloofsgenoten niet zover ging dat ze elkaar ook daadwerkelijk hielpen of elkaars gebedenboeken gebruikten, noch direct als hulpmiddel voor contemplatie, noch indirect als bron van inspiratie. De geloofsgemeenschappen bestonden vooral naast elkaar: er was geen sprake van echte uitwisseling.
De katholieke drukker Pieter Paets bracht meerdere bewerkingen op de markt waarvoor de Pia Desideria model heeft gestaan. Om in de protestantse omgeving van Amsterdam zijn katholieke geloofsgenoten van meditatieve literatuur te kunnen voorzien, maakte hij gebruik van de hulp van Zuid-Nederlandse collega’s. Daarentegen gebruikte de protestantse Petrus Serrarius voor zijn Pia Desideria- bewerking Goddelycke aandacht (1653) niet het materiaal dat hem in de Amsterdamse editie ter beschikking stond maar diende de Engelse protestantse liefdesembleemtraditie voor hem als inspiratiebron. Voor de gereformeerde bewerking richtte de dichter Johannes Boekholt zich op de Duitse versie en de doopsgezinde Jan Suderman maakte gebruik van Franse bronnen. 
Met deze voorbeelden wijst het onderzoek uit dat er nauwelijks sprake was van directe beïnvloeding door intermediairs in de Noordelijke Nederlanden. De boekdrukkers en producenten waren er niet op gericht, een uitwisseling tussen confessies te bewerkstelligen, zij gebruikten vooral materiaal van gelijkgezinden uit andere landen. Aangezien daar de interconfessionele uitwisseling al wel had plaatsgevonden, kwam de invloed dus indirect tot stand. Dietz toont aan dat alle verschillende bewerkingen die zij onderzocht heeft, variëren in keuze van inspiratiebron en andere accenten leggen, maar desondanks hun oorsprong wel degelijk in de katholieke vroomheidstraditie vinden. 
Feike Dietz werpt met haar onderzoek een heel nieuw licht op de onderlinge sociale en culturele contacten tussen de religieuze groeperingen in de Republiek. Historici als Willem Frijhoff schetsten een samenleving waarin onderlinge contacten en samenwerking in het dagelijks leven zeer gangbaar waren. Dietz laat zien dat hier veel minder sprake van was dan de overeenkomsten tussen de verschillende vormen van confessionele literatuur doen vermoeden. Het resultaat is een levendig en aantrekkelijk geschreven boek, zeer rijk geïllustreerd en met een uitgebreid bronnenonderzoek. De vele vergelijkingen zouden tot een droog en saai relaas kunnen leiden maar dat is niet het geval. Wel is er een bepaalde mate van herhaling ingeslopen, die wellicht inherent is aan het telkens opnieuw gebruiken van dezelfde basisbron, de Pia Desideria. Toch is dit boek zeer interessant voor zowel de historicus, die een ander beeld zal krijgen van de culturele structuren binnen de Republiek, als voor degenen die zich in de letteren verdiepen en een beeld willen krijgen van de ontwikkeling van de religieuze embleemliteratuur in deze periode.
Diane Spelbos, dianespelbos@hetnet.nl
Trefwoorden: Nederland, Vroege nieuwe tijd, Kerkgeschiedenis, Letterkunde, Emblemata, Protestant en Katholiek