In het derde deel van het Biografisch Woordenboek Gelderland zijn 54 levensbeschrijvingen opgenomen van personen (45 mannen en 9 vrouwen) die op de een of andere manier belangrijk zijn geweest voor de geschiedenis van Gelderland. Terwijl in deel 1 (1998) en in deel 2 (2000) biografieën uit alle perioden zijn opgenomen, bevat dit derde deel alleen biografieën van personen die in de 19de en 20ste eeuw geleefd hebben. De redactie legt in het voorwoord uit dat ze met deze opzet een impuls wil geven aan de geschiedschrijving over deze tot nu toe voor Gelderland onderbelichte periode. Het vierde deel zal weer levensbeschrijvingen uit alle perioden bevatten.
De redactie is, om te komen tot een evenwichtig samengestelde bundel, zeer gedegen te werk gegaan. Na uitgebreid bibliografisch onderzoek is een groslijst met gegevens over honderden mensen opgesteld. Vervolgens is toen een prioriteitenlijst vastgesteld. Helaas legt de redactie niet uit welke criteria bij deze selectie een rol hebben gespeeld. Dit derde deel bevat in ieder geval een interessante collectie levensbeschrijvingen van zeer uiteenlopende mensen, onder andere: een priester (Albertus van der Burg), predikant (Jacobus Doornenbal), verzetsman (Berend Dijkman), burgemeester (P.M.Tutein Nothenius), doelman (Just Göbel), beeldhouwster (Charlotte van Pallandt), historicus (Wiebe 'Jappe' Alberts), schilder (Dick Ket), veearts (Wim Bos), dirigent (Peter van Anrooy), journalist (Louis Frequin), textielondernemer (Heinrich Driessen), politicus (Hendrik 'boer' Koekoek).
Zoals te verwachten, bevat het boek niet veel levensbeschrijvingen van vrouwen, maar twee van de negen zijn een speciale vermelding waard. 'Piëtiste' Pietje Baltus (1830-1914) uit Beesd heeft nooit een maatschappelijke rol bekleed in het openbare leven van Gelderland. Ze hield godsdienstig getinte bijeenkomsten en sprak met mensen over persoonlijke godservaringen. Ze leefde van de karige inkomsten van haar broers. Pietje Baltus zou nooit meer dan een lokale bekendheid zijn geworden, als Abraham Kuyper in 1863 niet predikant van de Hervormde Gemeente in Beesd was geworden. In latere geschriften gaf Kuyper aan dat de gesprekken met Pietje Baltus een belangrijke rol hadden gespeeld in zijn ontwikkeling van progressief theoloog naar een aanhanger van de gereformeerde orthodoxie. Baltus stond voor hem symbool voor het eenvoudige volksgeloof. Door haar connectie met Kuyper verwierf ze nationale bekendheid. De Veenendaalse sekteleidster Jannetje Hootsen (zwarte Jannetje) (1860-1919) heeft nooit een dergelijke bekendheid genoten. Jannetje verzamelde een groep mensen om zich heen die godsdienstoefeningen hielden en een eigen levensstijl ontwikkelden: hun kinderen stuurden ze niet naar school en lieten ze ook niet inenten.
De biografieën hebben allemaal een zelfde structuur wat betreft lengte en opbouw. In ongeveer drie pagina’s wordt de persoon beschreven. Na een inleiding over de familieachtergrond, wordt ingegaan op het werk en leven van de betrokkene. De levensbeschrijvingen zijn allen voorzien van een zwart/wit portret en eindigen met een overzicht van de bronnen, literatuur en eventueel eigen werken van de beschreven persoon. Het is overigens verwarrend dat de reeds in de tekst genoemde werken soms niet in het overzicht aan het einde van de biografie zijn opgenomen. Het was misschien goed geweest als de redactie de lezer geattendeerd zou hebben op de eventuele onvolledigheid van deze overzichten. Overigens ontbreekt bij de schrijver Jan Cremer (1827-1880) het overzicht van eigen werk aan het einde helemaal en is alles in de lopende tekst opgenomen. Verder wordt in sommige levensbeschrijvingen niet alles uitgelegd. Zo wordt bijvoorbeeld in de biografie van Jannetje Hootsen gesproken over 'Jannetjes ervaringen' zonder het verder uit te leggen. Onduidelijk is het of ze bijvoorbeeld stemmen hoorde, openbaringen had etc. Op pagina 62 (in de biografie van Eibert den Herder) wordt gezegd dat hij milicien bij de pontonniers was. Kennelijk neemt de auteur aan dat de lezer weet wat dit is. Op andere plaatsen krijgt de lezer juist heel veel uitgelegd: zo wordt in de biografie van Gerard Keller (1829-1899) verteld dat zijn moeder de taak had om voor het huishouden en de zeven kinderen te zorgen, waaraan wordt toegevoegd 'zoals toen niet ongebruikelijk was'.
Afgezien van bovenstaande onvolmaaktheden is het boekje als geheel zeer interessant. Het voordeel van de beperking in tijd is dat, hoe verschillend de mensen ook zijn, een aardig beeld van de 19de en 20ste eeuw ontstaat. Tegelijkertijd komt door deze opzet ook duidelijk naar voren hoe verschillend de levensloop van mensen kan zijn, ook al leefden ze in dezelfde tijd en geografisch in hetzelfde gebied. Een vergelijking van de 'oudste' en de 'jongste' opgenomen persoon laat ook verder nog zien hoe snel de ontwikkelingen zijn gegaan; het verschil tussen het leven van C.R.Th. Krayenhof (1758-1840), legerofficier onder Napoleon en deskundige op het gebied van vestingbouw, en Johnny van Doorn (1944-1991) 'selfkicker', stem en dichter, behoeft dan ook geen toelichting.
Het boek is verder voorzien van een alfabetisch register op naam, een chronologisch register en een auteursregister. Al deze registers bestrijken de delen 1 t/m 3. Tot slot moet nog opgemerkt worden dat het jammer is dat deze biografieën niet op internet beschikbaar zijn gesteld, hetgeen hun toegankelijkheid zou hebben verhoogd.
Drs.B.C. Meijerman