‘Weest wel met alle menschen’.
De ‘Kaapse Brieven’ van Cornelius de Jong van Rodenburgh
Carla van Baalen en Dick de Mildt (verzorgers van de uitgave)
640 pp, € 39,-
isbn/issn: 978-90-8704-282-0
geïllustreerd

‘Weest wel met alle menschen’.

(recensie: B.C. Meijerman)

 

‘Weest wel met alle menschen’. De ‘Kaapse Brieven’ van Cornelius de Jong van Rodenburgh,  Uitgave verzorgd door Carla van Baalen en Dick de Mildt. Egodocumenten deel 28, (Hilversum: Verloren 2012), 640 blz., illustraties, ISBN 978-90-8704-282-0,  € 39,-.
 
Als iemand tegenwoordig voor korte of langere tijd naar het buitenland vertrekt, dan is de grote geografische afstand geen belemmering om intensief contact te houden met de achterblijvende familie. Via telefoon, sms of e-mail kan regelmatig verbinding worden gemaakt met de andere kant van de wereld. Menig reiziger maakt een eigen weblog waar de ervaringen in het verre buitenland frequent gedeeld worden met de rest van de wereld. Begin 19e eeuw ging dat minder eenvoudig. De dochter van Cornelius de Jong van Rodenburgh (Jeannette) vertrok in maart 1815 als 19-jarige met haar kersverse echtgenoot, Johannes Andreas Trutter, naar Zuid-Afrika om zich bij de familie van Trutter aan de Kaap te vestigen.
Vader De Jong, die op dat moment begin 50 was, was zich bewust van het definitieve karakter van het afscheid. Nog voor het vertrek van Jeannette schreef hij aan een vriend dat hij altijd al wist “dat wij haar voor een ander moesten opvoeden, dat wij haar kwijt raken en nog geld zouden moeten toegeven” (p. 60). En aan de toekomstige echtgenoot Trutter schreef hij dat door dit vertrek hij haar “aan deze zijde des grafs” niet weer zal zien (p. 64). Het contact kon alleen via brieven plaatsvinden en die brieven waren een paar maanden onderweg. Hoe pijnlijk de liefhebbende vader het vertrek ook vond, hij stelde het geluk van zijn kind wel boven zijn eigen geluk. “Doch ik weet tevens dat de kinderen niet om onzent wille in aanzijn geroepen zijn, dat zij hunne bestemming moeten volgen en dat die bestemming en hun lot door de Voorzienigheid bepaald is, hetwelk wij niet mogen en ook niet kunnen tegenwerken” (p. 65).
In de jaren die volgden, tot de terugkeer van Jeanette in 1828, schreef De Jong een grote hoeveelheid lange brieven, waarvan er ongeveer 200 zijn opgenomen in dit boek Weest wel met alle menschen, dat bezorgd is door Carla van Baalen en Dick de Mildt. Hoewel Van Baalen en De Mildt al sinds 1982 bekend waren met de brieven (dat is het jaar waarin de Leidse universiteitsbibliotheek deze brieven uit particulier bezit aankocht), heeft het tot 2012 geduurd voordat ze gepubliceerd werden. Carla van Baalen schreef in 1996, samen met Jaap R. Bruijn, eerst een biografie over Cornelius de Jong (Van zeeman tot residentieburger. Cornelius de Jong van Rodenburgh (1762-1838)). Overigens zijn de opgenomen brieven niet de originelen; het betreft afschriften. De originelen bevinden zich voornamelijk in de collectie van de familie Quarles van Ufford in het Utrechts Archief. De afschriften zijn vaak geen exacte kopieën maar compilaties van verschillende brieven en er zijn door De Jong ook tekstuele aanpassingen verricht. Om het familieverhaal compleet te maken, zijn er nog enkele brieven uit de Van Ufford collectie toegevoegd aan dit boek.
De meeste brieven beschrijven voornamelijk huiselijke aangelegenheden:  wetenswaardigheden over familie en kennissen, financiën, geboortes, ziekten en dood. Toch zijn de brieven geen moment saai; De Jong schrijft heel goed en af en toe erg humoristisch. De brieven geven niet alleen een inkijk in de persoonlijkheid en de grote vaderliefde van De Jong, maar ze geven ook een beeld van de zeden en gewoonten in het niet-onbemiddelde burgergezin van die tijd. Naast de familiezaken had De Jong in zijn brieven ook aandacht voor publieke aangelegenheden en dat maakt de brieven extra boeiend.
De Jong (geboren in 1762) was op het moment dat de correspondentie begon een verarmde rentenier en woonde met zijn gezin op een buiten in de buurt van Vught. Hij had in 1815 reeds een bewogen leven achter de rug. De Jong had een snelle loopbaan bij de marine en was op zijn 23ste al kapitein geworden op een fregat van de Rotterdamse admiraliteit. Aan het begin van de jaren negentig kwam hij met zijn fregat bij Kaap de Goede Hoop en verbleef daar uiteindelijk een jaar. Aan de Kaap ontmoette hij zijn vrouw Mietje, die in 1796 van hun eerste kind Jeannette beviel.
Op het moment dat Jeannette geboren werd, was De Jong al niet meer op de Kaap. Enige tijd later kreeg hij verlof en haalde vrouw en kind op. In 1798 was hij weer in actieve dienst van de marine en in augustus van dat jaar maakte hij met zijn fregat deel uit van een groep oorlogsschepen onder leiding van admiraal Story. De schepen kwamen bij Texel tegenover een Brits-Russische vloot te liggen. Story gaf zich over en werd samen met zijn kapiteins door de Britten gevangen genomen. Met behulp van de Fransen wist de Republiek de aanval uiteindelijk af te slaan. Story en zijn kapiteins werden van verraad beschuldigd. Terugkeren naar de Republiek was op dat moment niet verstandig maar De Jong verlangde naar zijn vrouw en kind en keerde toch terug. Voor de krijgsraad werd hij veroordeeld en in plaats van de doodstraf werd hij uit zijn functie ontheven en uit de Republiek verbannen. Eenmaal in ruste schreef hij reisverhalen die zo’n succes werden, dat hij in 1809 het lidmaatschap van de Nederlandse Maatschappij der Nederlandse Letterkunde ontving. In 1814 werd De Jong door Soeverein vorst Willem in ere hersteld en gepensioneerd. De Jong onderhield nauwe contacten met koning Willem I en was regelmatig te gast bij hofbals, audiënties en koninklijke verjaardagspartijen. Deze evenementen zijn beschreven in de  brieven.
De nauwe contacten met het hof komen uitgebreid aan de orde in een brief uit de herfst van 1824. In die brief beschreef De Jong hoe de koning hem opdracht had gegeven om advies uit te brengen over een te bouwen stoomboot. De Jong had eerder weleens enthousiast met de koning over stoomboten gesproken en had daar de opdracht waarschijnlijk aan te danken. De Jong had het gevoel, die moeilijke adviestaak niet aan te kunnen en vroeg de koning of hij advies van anderen mocht inwinnen, waarop Willem antwoordde: “Hoe meer men er over spreekt, hoe meer onderscheidene gevoelens” (p. 488). De Jong bracht uiteindelijk zelf advies uit en was verbaasd dat de koning, zonder nog raad aan anderen te vragen, het rapport aan de minister doorstuurde. De koning wilde een dergelijke stoomboot hebben! Al snel daarna werd met de bouw van de stoomboot gestart. De brief geeft een interessante blik op de besluitvorming in die dagen.
Met name in familiale aangelegenheden was De Jong opmerkelijk open. Uitgebreid beschreef hij in februari 1816 aan zijn dochter en schoonzoon hoe zijn vrouw op haar 44ste zwanger bleek te zijn. De verschijnselen waaraan zij leed werden door de artsen als overgangsklachten bestempeld en De Jong’s suggestie dat ze zwanger zou zijn werd weggewuifd. Met enig vermaak verhaalde hij levendig hoe de artsen dan uiteindelijk toe moesten geven dat De Jong’s diagnose klopte. De Jong sloot zijn brief af met de opmerking dat dit voorval weer eens “de feilbaarheid van het menschelijk begrip” aantoont en leert dat je voorzichtig moet zijn (p. 111). Ontelbaar zijn de scherpe analyses van De Jong maar het meest ontroerend zijn toch de adviezen aan zijn dochter voor een goed en bestendig huwelijk.
 Bij vertrek naar de Kaap gaf hij een brief aan Jeannette mee waarin hij haar allerlei tips gaf voor haar huwelijk: ze moest haar man bijvoorbeeld nooit met ongekamde haren en in morgengewaad tegemoet treden of hem met ‘onreine adem’ naderen. De Jong raadde haar aan om kardemom, kaneel, of iets anders ter zuivering in de mond te nemen. Ook gaf hij tips over verstandig financieel beheer van de huishouding. Hoe betuttelend de tips ook zijn, de liefde voor zijn dochter en de hoop dat ze een gelukkig leven gaat leiden komen heel sterk uit de brief naar voren. Het zijn deze universele gevoelens die de brieven tijdloos maken. Dat de brieven misschien later door De Jong verfraaid zijn, is minder belangrijk. De brieven zijn uitgebreid voorzien van verklarende noten en het boek heeft een heldere inleiding. De familie genealogieën in de bijlage, de lijst met bronnen en literatuur en het uitgebreide personenregister geven ook voldoende aanknopingspunten voor diegenen die verder studie willen verrichten.  
 
Biene Meijerman
Paltzerweg 197
3734 CL Den Dolder
 
Trefwoorden: Ego-documenten, Nederland, 19e eeuw, Kaap de Goede Hoop, koning Willem I