Gerrit Paape ( 1752 – 1803 )
Levens en werken
Peter Altena (handelseditie van proefschrift 2011)
837 pp, € 39,95
isbn/issn: 978 94 6004 0641
geïllustreerd in zwart-wit en kleur

Gerrit Paape ( 1752 – 1803 )

(recensie: Han C. Vrielink)

 

Peter Altena, Gerrit Paape ( 1752 – 1803 ) Levens en werken , Nijmegen, Uitgeverij Vantilt, 2012, ISBN 978 94 6004 0641, 837 p., € 39,95, geïllustreerd, in z/w en kleur.
 
In een nabeschouwing in de symposiumbundel  De droom van de revolutie (Amsterdam 1988) verzuchtte professor E.H. Kossmann : “Het blijft, vind ik, maar tobben met onze patriotten ”. Naar zijn mening lukte het de historici maar niet om aan het verhaal over de patriotten een pittige smaak te geven. Kossmann raadde daarom de historici een biografische aanpak aan, om zo tot een beter begrip van de patriotten te komen. “Ze zijn ons immers nog heel vreemd en zolang we niet dieper in hun individualiteit kunnen doordringen, blijft het tobben met onze patriotten”.
            Inmiddels staat de achttiende eeuw al vijfentwintig jaar bij historici volop in de belangstelling. Een aanhoudende stroom van publicaties, waaronder biografieën, was het gevolg. Peter Altena heeft in ruime mate aan die publicatiestroom bijgedragen, onder meer door het heruitgeven van de belangrijkste werken van Gerrit Paape.
            In 2011 promoveerde Peter Altena op Gerrit Paape ( 1752 – 1803 ) Levens en werken. Wat een magistraal boek is deze monumentale biografie! Het is in de eerste plaats een schitterende schrijversbiografie, die de schrijver Gerrit Paape, nadat hij twee eeuwen stond weggezet als veelschrijver van tweederangs werkjes, de plaats in de Nederlandse literatuurgeschiedenis geeft die hij verdient, namelijk die van een meesterlijk satiricus, fel pamflettist en groot, geestig en geëngageerd schrijver.
Maar ook geeft deze rijke biografie inzicht in de politieke gebeurtenissen en ontwikkelingen tijdens een bijzonder roerig tijdvak, dat juist vanwege die roerigheid vergeten moest worden omwille van “de eendracht die na 1813 door koning Willem I als een deken over het land was gelegd” (p. 16).
            Als hoofdmotieven voor zijn Paape-biografie noemt Altena dat hij in een leemte wilde voorzien: er bestond geen biografie van Gerrit Paape. Tevens wilde Altena meer te weten komen over de revolutiejaren. Zijn magnum opus maakt dan ook deel uit van de herwaardering van de “patriottentijd”: die wordt nu steeds meer beschouwd als onderdeel van de periode van transitie van 1750 – 1850, waarin een “particularistische en corporatistische samenleving plaats maakte voor een eenheidsstaat, die nationaal gevoel cultiveerde” (p. 15) en waarin de mens en de burger zich emancipeerden.
            Bij die hoofdmotieven voegde Altena gaandeweg andere, zoals zijn grondige afkeer van de veronachtzaming en kleinering van politiek geëngageerde literatuur in standaardwerken als Nederlandse literatuur, een geschiedenis van M.A. Schenkveld-van der Dussen ( red.) en 1800: Blauwdruk voor een samenleving van J.J. Kloek en W.W. Mijnhardt. Altena moet ( terecht) van een herstel van de “highbrow-visie op de literatuur” (p. 24) niets hebben.
            Gerrit Paape kwam op dertienjarige leeftijd in dienst bij een bekende Delftse aardewerkfabriek als plateelschilder. Na veertien jaar werd hij ontslagen. Met silhouetteren, het schilderen van waaiers en met het geven van tekenlessen scharrelde hij de kost bij elkaar. Zijn ware passies waren echter lezen en schrijven. Gelukkig gingen vanaf 1770 individuele verdienste en talent zwaarder wegen dan afkomst. Gerrits talenten als dichter bleven dan ook niet onopgemerkt en weldra werd hij toegelaten tot het Delftse en het Haagse dichtgenootschap. Dankzij rijke vrienden onder de Delftse dichtgenoten kreeg hij in 1781 een baan als bediende bij de Kamer van Charitaate,  die wekelijks zo’n 1700 armen bedeelde.
            De Vierde Engelse Oorlog verscherpte, zoals bekend, de tegenstellingen tussen de vertegenwoordigers van het ancien régime, de stadhouder Willem V voorop,  en de patriotten. In 1781verscheen  Aan het Volk van Nederland.  Altena rekent dit democratisch manifest terecht “tot het beste proza dat de Nederlandse cultuur rijk is”, dat echter  “eeuwenlang het slachtoffer was van de misvatting dat literatuur niet over politiek ging en mocht gaan en als het dat toch deed geen literatuur  was” (p. 152). Veel van het werk van Paape werd slachtoffer van dezelfde misvatting.
            Paape sloot zich in 1782 aan bij de Delftse patriotten, die weldra in een rekest de stadsregering om toestemming vroegen om een Schutterlyck Genootschap van Wapenöeffening op te richten. “De Heeren van de Weth” wezen echter het verzoek af en de ontbinding, de “dissolutie” van het Schutterlyck Genootschap volgde. Daarmee was de beer los: de dissolutie markeerde het tijdstip waarop het radicale patriottisme werd geboren en het schrijverschap van Gerrit Paape begon. Paape toonde in zijn stukken over de ontbinding van het genootschap aan hoe de machtsverhoudingen lagen in de Republiek. De schutters bleven echter wel exerceren. Altena zet een kleine 130 pagina’s zeer gedetailleerd uiteen hoe tussen 1780 en 1787 Delft “de kronkelende weg naar de revolutie” ging en Paape een steeds belangrijker rol in het radicale segment van de patriottenbeweging ging spelen. In een prachtig stuk geschiedschrijving maakt Altena inzichtelijk hoe moeizaam de politisering en radicalisering van de patriotten zich voltrok.
            Paape werd in 1785 redacteur van de Hollandsche Historische Courant, eigendom van de radicale patriot Wybo Fijnje. Hierin waste hij zijn medeschutters af en toe ongenadig de oren. Hij wilde ze inpeperen dat het niet ging om fraai exerceren, uniformen en vaandels, maar om het veroveren van werkelijke politieke invloed! Hij wilde dat de burgers zich zouden verheffen door “manhafte tegenspraak” (p.199). Het ontbrak de beweging aan “eenparige inlichting”, “onderwijs dat genoeg gezag bevat, om algemeenen ingang te vinden” (p. 237), kortom aan hechte filosofische en politieke grondslagen. Daardoor liet men zich, aldus Paape, teveel op doodlopende zijsporen leiden. Paape heeft dan ook niet veel op met het streven naar herstel van gewaande oude vrijheden: men moest nieuwe wegen inslaan! Daarom was voor hem de verbintenis van patriotten uit alle gewesten, die in 1785 plaatsvond, een keerpunt in de geschiedenis: een begin van de nationale eenheid en van democratisering.
            Bij de inval van de Pruisen in 1787 moest Paape vluchten; hij verbleef enige tijd in Antwerpen, maar vestigde zich tenslotte  in Duinkerken. Zeven jaren duurde zijn ballingschap aldaar. In die tijd moest hij van zijn pen leven. Hij schreef onder meer Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap(1792), een grandioos boek. Hierin toonde Paape zich een aanhanger van de radicale Verlichting, al twijfelt Altena daar enigszins aan, omdat Paape nogal pessimistisch was over de maakbare samenleving. Die twijfel lijkt mij overbodig. Allereerst omdat het zogenaamde vooruitgangsgeloof niet zo overdreven was als sommige moderne historici ons willen doen geloven.  Bovendien hebben zowel Jonathan Israel (Revolutie van het denken, hoofdstuk 5) als Philipp Blom (Het verdorven genootschap) erop gewezen, dat het overmatig optimisme eerder op het conto van de gematigde Verlichting dan op dat van de radicalen moet worden geschreven. Overigens lijkt in de grandioze slotpagina’s bij Altena de twijfel goeddeels verdwenen, waar hij concludeert: “Paape verwoordde in zijn werken op een radicale, onverzoenlijke en geestige manier de belangrijkste idealen van de Verlichting “ (p. 687).       
            Als secretaris van Daendels keerde Paape in 1794 terug naar Nederland; waarschijnlijk was hij ook de auteur van de roemruchte proclamatie van Daendels waarin de Gelderse en Overijsselse boeren en burgers werden opgeroepen zich te bevrijden van “al dat Adelyk en Aristocratisch Ongedierte” (p. 413). Eenmaal weer thuis liet Paape  zich horen in de beweging die vergelding, compensatie voor de geleden schade en onmiddellijke arrestatie van de oude regenten eiste. Maar tot een bijltjesdag kwam het niet. De gematigde patriotten gingen al gauw de dienst uitmaken. Van 1798 tot zijn overlijden in 1803 was Gerrit Paape ambtenaar op het Ministerie van Nationale Opvoeding.
            Om meerdere redenen is Altena’s Paape-biografie een belangwekkende dissertatie, groots en bijzonder. Het is de eerste levensbeschrijving van de politicus, radicale patriot en meesterlijk satiricus Gerrit Paape.  Het boek geeft een zeer gedetailleerd beeld, zowel van Paapes literaire oeuvre en de kwaliteiten ervan, als van zijn politieke activiteiten en geschriften. Het maakt de chaotische ontwikkelingen in de ‘patriottentijd’ inzichtelijk. Het toont aan hoe moeizaam en kronkelend de weg was naar revolutionaire actie, omdat het begrip voor het ware karakter van de worsteling, bij velen ontbrak. Gerrit Paape fungeerde als leermeester: hij trachtte de patriotten te leren dat hun strijd ging om een betere wereld, om emancipatie en democratisering. Deze biografie nodigt uit tot het lezen van werken van Paape. Altena  zorgde er niet alleen voor dat de belangrijkste van die werken opnieuw werden uitgegeven, hij schilderde met zijn biografie ook minutieus de literaire en politiekhistorische setting van Paapes leven en oeuvre.
 
 
Han C. Vrielink
Kuinder 32, 3891 CC Zeewolde
 
Trefwoorden: Nederland, 18de eeuw, Patriotten, Verlichting,  Daendels, Cultuurgeschiedenis, Literatuurgeschiedenis