Gezondheidszorg in Leiden in de late middeleeuwen
(recensie: Aron de Vries)
Rudolph Ladan, Gezondheidszorg in Leiden in de late middeleeuwen (Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2012) 358 pag., Middeleeuwse Studies en Bronnen CXLI, ISBN 978-90-8704-315-5, € 32,-
Voorjaar 1564. Willem van Lokhorst, oud-burgemeester van Leiden, ligt ernstig ziek thuis. Het zweet staat op zijn voorhoofd, maar in de snikhete kamer brandt een groot houtvuur. Hij wordt behandeld door een Leidse doctor medicinae die verzachtende middelen voorschrijft. Blijkbaar vertrouwt de patiënt het niet, want de hulp wordt ingeroepen van de Delftse stadsmedicus Pieter van Foreest. Hij staat bekend als de Hollandse Hippocrates en moet Willem toch kunnen genezen. Onmiddellijk laat hij het vuur doven en azijn op de vloer sprenkelen ter verfrissing. Bovendien krijgt de patiënt een slaapmiddel en de volgende dag een kleine aderlating. Het mag allemaal niet baten. De zieke begint te ijlen, krijgt zweren in zijn mond en overlijdt op vijftigjarige leeftijd.
Met deze lijdensweg begint het boek Gezondheidszorg in Leiden in de late middeleeuwen. Bovenstaande episode is echter een uitzondering. Slechts spaarzaam wordt er iets verteld over de patiënten die gebruik maakten van de diensten van de medische beroepsbeoefenaars. Volgens Ladan laten de bronnen maar weinig zien van de individuele zieke en de keuzes die hij maakte (pag. 32). Het is vreemd dat de auteur hierbij wel uitgaat van het ‘medisch marktmodel’. Dit model werd binnen de Angelsaksische tak van de Social History of Medicine juist ontwikkeld als een model voor het interpreteren van de relaties tussen zieken en genezers.
Mogelijk had de uitgever door middel van afbeeldingen de patiënt ook een wat prominentere plek kunnen geven, maar het boek is slechts spaarzaam geïllustreerd. Dat is soms jammer. Zo verwijst de auteur naar een portret van Willem van Lokhorst dat in 1554 werd geschilderd door Jan van Scorel. Dit portret, aanwezig in het Rijksmuseum in Amsterdam, kan men vergeefs zoeken in het boek.
Ladan beschrijft vooral de aanbodkant van de medische zorg. Hij behandelt de gasthuizen en de andere zorginstellingen in de lakenstad en de verschillende medische professionals. Dat loopt van de hoog opgeleide doctores medicinae tot de chirurgijns, barbiers, vroedvrouwen en apothekers. Zelfs oculisten (behandelaars van oogkwalen), steen- en breuksnijders en ‘meestersen’ – vrouwen die bepaalde medische behandelingen uitvoerden – komen aan bod. Hiertoe heeft de auteur minutieus archiefonderzoek gedaan in de archieven van het stadsbestuur, de gasthuizen, de gilden, de kerken en het rechterlijk archief. Daarin schuilt de grote waarde van deze publicatie. Zo kan de auteur per beroepsgroep aangeven hoeveel beoefenaars erin werkzaam waren en ons iets mededelen over de arbeidsvoorwaarden van deze professionals. Maar ook bijvoorbeeld dat er chirurgijns woonden in elk van de stadswijken, in Leiden `bonnen’ genoemd, waar zij zorg boden aan arm en rijk. De geleerde doctores medicinae, die een veel hoger honorarium vroegen, waren enkel woonachtig in de dure stadswijken.
Interessant is de rol die de lokale stedelijke overheid speelde op het gebied van de gezondheidszorg. Uit de bestudering van tientallen jaren vroedschapsvergaderingen bleek dat dit onderwerp niet hoog op de politieke agenda stond, zelfs niet in jaren met acuut gevaar voor de gezondheid door de frequente pestepidemieën. Het optreden van het stadsbestuur kenmerkte zich vooral door te reageren in plaats van te anticiperen op de gezondheidsrisico’s die de Leidenaars bedreigden (pag. 226). Het anticiperen op gezondheidsrisico’s komt op mij over als een moderne gedachte. Ladan geeft niet aan wat het stadsbestuur had kunnen doen om te anticiperen op dergelijke risico’s. Ook noemt hij geen steden die een dergelijke politiek voerden. Wel voert de auteur aan dat de stichting en exploitatie van gasthuizen tot stand kwam door vermogende inwoners van de stad en niet door ingrijpen van het stadsbestuur. Weliswaar hield de stad (financieel) toezicht, maar bemoeide zich verder weinig met de instellingen zelf.
Deze studie, waarop de auteur promoveerde aan de Universiteit Leiden, bevat tevens een beschrijving en analyse van mortaliteitscrises in Leiden in de periode 1395-1610, waarbij er 20 procent meer sterfte was dan normaal. Leiden werd in deze periode 39 keer getroffen door ongewone sterfte . De auteur stelt dat de oorzaak meestal niet gezocht moet worden in hongersnoden en oorlogen, maar bovenal in de veel voorkomende epidemieën: pest en de Engelse zweetziekte. De pest was volgens Ladan zelfs de belangrijkste oorzaak van sterfte tijdens het Beleg van Leiden in 1573/74, terwijl de stad toen uitgehongerd werd door de Spaanse troepen die Leiden belegerden.
In de studie De Gave Gods (1988) stelden Leo Noordegraaf en Gerrit Valk dat de pest, de Zwarte Dood, zorgde voor een totale ontwrichting van de samenleving. Volgens Ladan echter ving de Leidse stedelijke samenleving deze epidemieën op zonder wezenlijk ontregeld te raken. Volgens hem laten de bronnen zien dat zelfs tijdens een zware epidemie het dagelijks leven routinematig doorging. Een stelling die zeker nader onderzocht dient te worden.
Drs. Aron de Vries
Burg. Gaarlandtstraat 10
4205 CC Gorinchem
Trefwoorden: Nederland, Leiden, Late Middeleeuwen, Vroegmoderne tijd, Medische geschiedenis, Sociaal-economische geschiedenis, Gezondheidszorg, Gilden, Gasthuizen.