Nederlandse fregatschepen & barken
-
Ron de Vos
288 pp, € 89,50
isbn/issn: 978-90-5194-452-5
rijk geïllustreerd in kleur

Nederlandse fregatschepen & barken

(recensie: F. Vogelzang)

 

Ron de Vos, Nederlandse fregatschepen & barken, Franeker (Uitgeverij Van Wijnen) 2012, 288 pp., geïllustreerd in kleur, ISBN 978-90-5194-452-5, € 89,50
 
Dit boek wil in een leemte voorzien. De auteur, journalist Ron de Vos, ontdekte dat er over de Nederlandse zeilvaart in de negentiende eeuw weinig onderzoek beschikbaar was. Hij nam op zich, dat gat in onze kennis te vullen met maar liefst drie boeken, waarin hij telkens verschillende scheepstypen behandelt. Na Nederlandse clippers en Nederlandse schoeners en brikken ligt nu Nederlandse fregatschepen & barken voor.
Na een korte historische inleiding volgen een paar geografische hoofdstukken (over de scheepsbouw in Zeeland, Amsterdam en Rotterdam), waarna weer enkele chronologische hoofdstukken staan. De Vos zegt de zeilvaart in de negentiende eeuw te willen bestuderen, al duurt het tot hoofdstuk 6 voordat we in die eeuw zijn aanbeland.
In het eerste deel lijkt het zijn bedoeling de morfologische ontwikkeling van fregatten en barken te achterhalen. Met name op de geschiedenis van het fregat gaat hij in, al blijkt dat een nogal ambigu begrip. Aanvankelijk definieert hij het als “snelvarend oorlogsschip” (p. 22), hoewel dat geen aanknopingspunten biedt voor een omschrijving van het uiterlijk, maar later blijkt de naam ook voor niet-oorlogsschepen die gebruikt worden voor de handel in zwang te zijn.
De Vos begint met Portugese voorbeelden van karvelen, terwijl de naam fregat is afgeleid van een Arabisch scheepstype. Beide zijn trouwens heel anders getuigd dan de latere Hollandse fregatten. Op Zeeuwse werven worden aan het einde van de zestiende eeuw de eerste als ‘frigatten’ aangeduide schepen te water gelaten. Ze worden gebruikt voor bescherming van de vaart op de Oost en tegen Barbarijse piraten. In de hoofdstukken over Zeeland, Amsterdam en Rotterdam volgt dan een ratjetoe van beschrijvingen van fregatschepen, verhalen over zeereizen, overzichten van werven en scheepsbouwers, gelardeerd met historische paragrafen over economische en politieke ontwikkelingen. Die laatste zijn vaak zo kort, dat ze meer vragen oproepen dan verduidelijking aanbrengen. Een voorbeeld: “Na deze laatste oorlog, die eindigde met de Vrede van Parijs (1783), werden de Fransen al snel heer en meester en werd de Admiraliteit opgeheven. De marine deed zijn intrede” (p. 47). Zo worden het einde van de Vierde Engelse Oorlog, de Patriottentijd, de Bataafse Revolutie en de Franse overheersing geschetst. Onduidelijk is wat de ‘marine’ in deze zin doet. Veel te vaak komt de lezer zulke te summiere omschrijvingen tegen.
In de historische hoofdstukken in de tweede helft van het boek worden vooral veel fregatschepen en barken gepresenteerd. Het verschil tussen beide is de tuigage van de achterste (bezaans-)mast. Die is bij een bark langsscheeps getuigd. Van vele schepen geeft De Vos een lijnenplan, het digitaal model en wederwaardigheden van schip en bemanning weer. Dat laatste is vaak gebaseerd op oorspronkelijke bronnen en vol avontuurlijke informatie over verre reizen, slecht weer en (bijna) rampen, maar nogal opsommerig gebracht. Aan dat euvel lijden ook de tussenliggende algemene geschiedenisparagrafen. Een rode draad is de economische opbrengst van de schepen: hoe minder bemanning nodig is voor het zeilen, hoe goedkoper gevaren kan worden. Dat betekent veel pogingen tot technische verbeteringen. Daarmee verwerpt De Vos het heersende beeld dat er stagnatie in innovatie optreedt onder Willem I. Ook de omschakeling naar ijzeren schepen wordt geïllustreerd aan de hand van diverse voorbeelden.
Interessant is zijn laatste hoofdstuk, waarin hij ingaat op moderne technieken om gebruik te maken van windkracht in de scheepvaart. Feitelijk echter hoort dat in dit boek niet thuis, evenmin als de vele clippers die beschreven worden. Die zouden in een vorig boek van De Vos hebben moeten staan.
De Vos heeft een kloek naslagwerk over twee scheepstypen geschreven, met veel schema’s, grafieken, prachtige tekeningen en bijzondere afbeeldingen. Die inventarisatie, waarvan onduidelijk is of hij compleet is, heeft hij willen voorzien van een historisch kader en daar gaat het fout. Dat kader is te summier en wordt een karikatuur. Het is gebaseerd op te weinig literatuur en niet goed geïntegreerd met de hoofdtekst. De begeleidingscommissie had De Vos hiervoor moeten behoeden.
 
Dr. Fred Vogelzang
fredvogelzang@gmail.com
 
Trefwoorden: Nederland, Nieuwe tijd, Scheepsbouw, Economische Geschiedenis