Twaalf kapittels over ontstaan, bloei en doorwerking van de Moderne Devotie
Rudolf van Dijk
536 pp, € 42,-
isbn/issn: 978-90-8704-314-8
Middeleeuwse Studies en Bronnen CXL, geïllustreerd

Twaalf kapittels over ontstaan, bloei en doorwerking van de Moderne Devotie

(recensie: Aron de Vries)

 

Rudolf van Dijk, Twaalf kapittels over ontstaan, bloei en doorwerking van de Moderne Devotie (Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2012) geïllustreerd, 536 pag., Middeleeuwse Studies en Bronnen CXL, ISBN 978-90-8704-314-8, € 42,-.
Vorig jaar zond de Evangelische Omroep de serie God in de Lage Landen uit. In een van de afleveringen stapt presentator Ernst Daniël Smid een eetcafé in Deventer binnen en slaat daar de krant open. Een artikel over seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke kerk komt in beeld. De presentator stelt dat mensen zich van de kerk afkeren, maar dat dit niet betekent dat ze het geloof loslaten. De kijker wordt vervolgens meegenomen naar de late middeleeuwen; een tijd die gekenmerkt werd door grote misstanden in de kerk, zoals de verkoop van geestelijke ambten (simonie), priesters die hun geestelijke taken verwaarlozen, een bloeiende aflaathandel en volop corruptie. Hoe reageerde men toen op deze misstanden?

Eén antwoord was de Moderne Devotie onder leiding van Geert Grote (1340-1384). Hij stichtte in Deventer een woongemeenschap van de “zusters des gemeenen levens” en iets later kwam er ook een gemeenschap voor broeders. Geert Grote predikte dat ieder mens zelf verantwoordelijk was voor zijn eigen zielenheil. Om in contact te treden met God was een geestelijke niet strikt noodzakelijk. De nadruk lag op het eigen gebedsleven. Kerkhistorici zowel binnen als buiten Nederland hebben veel studie gemaakt van deze hervormingsbeweging. Zo verscheen vorig jaar een interessante bundel met daarin opgenomen twaalf artikelen van Rudolf van Dijk, een vermaard specialist op dit terrein.
De auteur werd in 1955 karmeliet en ontving de kloosternaam Clarentius. Hij studeerde taalkunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, om in 1970 aangesteld te worden als wetenschappelijk medewerker van het Titus Brandsma Instituut. In 2010 was hij hieraan veertig jaar verbonden, de aanleiding tot de publicatie van deze bundel.
De artikelen zijn gegroepeerd rondom een viertal thema’s, te weten Geert Grote, de Congregatie van Windesheim, de spiritualiteit en de doorwerking van de Moderne Devotie. Het eerste artikel behandelt de Brief over een nieuwe monnik, raadgevingen van Geert Grote aan een kartuizernovice (pag. 19-43). In het tweede artikel staat een andere brief van de kloosterhervormer centraal, gericht aan de voormalige landcommandeur van de Duitse Orde Hendrik van Alkemade, die was ingetreden bij de kartuizers (pag. 45-84). Hendrik miste als “wankelmoedige kartuizer” (pag. 50) de smakelijke maaltijden van vroeger, terwijl Geert Grote een pleitbezorger was van matige, vooral vegetarische eetgewoonten. Beide brieven zijn als teksteditie opgenomen. Het derde artikel gaat in op de editiegeschiedenis van de geschriften van Geert Grote (pag. 85-126).

In het tweede thema vinden we een bijdrage over de Agnietenbergkroniek (pag. 129-197), gevolgd door een artikel over het leven van Salome Sticken (1369-1449), de eerste priorin van het vrouwenklooster in Diepenveen (pag. 199-224). Zij schreef een `Wijze van leven’ (Viuendi formula) waarvan tevens een voorlopige teksteditie is toegevoegd. Men leest hoe de zusters zich richtten op Christus door middel van schietgebeden en zelfonderzoek. En tot slot is er een bijdrage over het leven in klooster Soeterbeeck nabij Eindhoven, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar de liturgische geschriften uit de kloosterbibliotheek (pag. 225-244).

Het derde deel opent sterk met een artikel over mystiek en kerkkritiek in de Moderne Devotie (pag. 247-279). Geert Grote en andere hervormers verwachten weinig van de kerkelijke leiding, waardoor er invulling gegeven wordt aan een meer mystiek kerkbegrip. Geert Grote maakt een scherp onderscheid tussen Christus als hoofd van de Kerk en de paus als het zichtbare hoofd. De mens dient een persoonlijke relatie aan te gaan met Christus, een geestelijke weg van innigheid. De auteur stelt dat de Moderne Devotie hier “haar opzienbarende actualiteit” onthult (pag. 279). Daarna volgt een artikel over Gerard Zerbolt van Zutphen, dat draait om het geestelijk zien (pag. 281-310), een bijdrage die zeker van belang is voor kunsthistorici.
In principe was de Moderne Devotie een lekenbeweging, dus van vrome mensen die niet in een klooster maar in de wereld wilden leven. Maar omdat de Kerk hier wantrouwig tegenover stond, ried Geert Grote aan om zich ook in regulier verband te organiseren, dus volgens een kloosterregel,  hetgeen leidde tot de vorming van de Congregatie van Windesheim bij Zwolle. Het klooster op de Agnietenberg bij Zwolle, waar Thomas van Kempen woonde en schreef, behoorde niet tot deze congregatie, maar was wel in dezelfde geest opgezet. In het derde artikel van dit deel wordt de Agnietenbergkroniek als bron gebruikt om de spiritualiteit van de devote regulier – in tegenstelling tot de vrome leek - te onderzoeken (pag. 311-352).
Het deel over de doorwerking van de Moderne Devotie opent met een bespreking van de begrippen devotie/devoot in relatie tot de Navolging van Christus (De imitacione Christi) van Thomas van Kempen (pag. 355-369). Heel anders van toonzetting is het artikel over Johannes Busch, de uit Zwolle afkomstige kloosterhervormer in Nedersaksen (pag.369-396). Het laat zien hoe de Moderne Devotie voet aan de grond kreeg in zes Lüneburger vrouwenkloosters. Het slotartikel gaat over de invloed van de Moderne Devotie in de negentiende en twintigste eeuw (pag. 397-450). Hierbij wordt tevens ingegaan op de waardering voor en de verschillende edities van de Navolging van Christus.

De artikelen zijn vrij specialistisch van aard. Mogelijk had een overzichtsartikel over de Moderne Devotie de lezer op weg geholpen. Nu moet de lezer moeite doen om de auteur te volgen. Maar als de lezer zich deze moeite getroost, dan wordt een ware schatkamer geopend. En het stilzwijgend lezen van de artikelen geeft invulling aan het gevoel van innerlijkheid. De auteur geeft gedoseerd invulling aan zijn eigen geloofswereld. Neem bijvoorbeeld de bekentenis: “Er is weinig dat méér ontroert dan een gemeenschap in koorgebed. Gebrekkige zangkwaliteit doet hier niets aan af. Het gaat immers niet om esthetische, maar oratieve waarden: het volk Gods staat biddend vóór het gelaat van de Almachtige en zingt de Lof van Hem die alles geschapen heeft en die de mens tijd van leven gunt” (pag. 240). Op deze manier is de auteur zelf een drager van de Moderne Devotie en geeft misschien op die manier wel een zinvol hedendaags alternatief voor de schandalen in de Katholieke kerk. Een vernieuwde weg van innerlijkheid.
Aron de Vries
Burg. Gaarlandtstraat 10
4205 CC Gorinchem

Trefwoorden: Nederland, Late Middeleeuwen, Moderne Devotie, Religiegeschiedenis, Kerkgeschiedenis