Geschiedenis van het Amersfoortse huishoudonderwijs
Ruud Meijer
256 pp, € 27,-
isbn/issn: 978-90-8704-333-9
geïllustreerd in zwart-wit

Geschiedenis van het Amersfoortse huishoudonderwijs

(recensie: Saskia Wubbolts-de Boer)

 

Ruud Meijer, Geschiedenis van het Amersfoortse huishoudonderwijs (Hilversum, Verloren, 2012), 256 blz., zwart-wit geïllustreerd, ISBN 978-90-8704-333-9, €27
 
“Hoe voelt een man, werkman of koopman of schrijver, zich niet gelukkig als hij na den arbeid thuiskomt en onder de brandende lamp, aan de snorrende kachel, bij blinkend gepoetste meubels en koperwerk, het gezin onder het toezicht van de huisvrouw vereenigd vind om de gezellige tafel midden in de kamer. [..] Een bekwame huisvrouw is zon en zegen in huis. Maar een slordige of onbekwame huisvrouw is een ramp voor elk gezin uit elken stand” (p. 20) . Ruud Meijer geeft met dit citaat uit het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad uit 1906 een definitie van het beeld van de ideale huisvrouw in de negentiende en begin twintigste eeuw. Meisjes werden opgeleid aan Huishoudscholen tot het nobele beroep van huisvrouw. De bijnaam ‘Spinazieacademie’ deed geen recht aan de kwaliteit van de geboden vakken en de strenge inhoudelijke eisen die werden gesteld.
Ruud Meijer onderzocht de geschiedenis van het onderwijs aan de huishoudscholen in Amersfoort, waar van de eerste in 1905 haar deuren opende. Deze Amersfoortse Industrie- en Huishoudschool kon zich met de beste in het land meten (p. 8). Meijer maakte voor zijn boek gebruik van het archief van de Industrie- en Huishoudschool en van de vele gesprekken die hij voerde met oud-docenten en oud-leerlingen van de drie huishoudscholen die Amersfoort rijk was.
De auteur was tot 2011 universitair hoofddocent cultuurgeschiedenis aan de opleiding Franse Taal en Cultuur van de Faculteit der Geesteswetenschapppen van de Universiteit van Amsterdam. Beroep huisvrouw is een boek geworden waar Meijer zijn kennis en interesse in mentaliteitsverandering, maatschappelijke verhoudingen en demografische en economische veranderingen aan het eind van de negentiende en begin van de twintigste eeuw heeft verweven met de bestaansgeschiedenis van de huishoudscholen. Het boek heeft hiermee een veel bredere basis gekregen dan een droge instituutsgeschiedenis.
In het eerste deel van het boek wordt duidelijk waarom de huishoudscholen werden opgericht. Eén van de redenen ligt binnen de ontwikkeling van het feminisme. Wilhelmina Drucker zag in de professionalisering van de huisvrouw een middel tot het bevrijden van vrouwen van zwaar en oninteressant werk, zodat zij de handen vrij zou krijgen voor de eigen ontwikkeling. Deze mening werd echter slechts door een kleine groep gedeeld, de meeste voorstanders dachten dat professionalisering de zedelijke en morele waarde van de vrouw zou bevorderen.
In het midden van de negentiende eeuw zette de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen de eerste Industrieschool op in een poging, voortgezet onderwijs voor meisjes van de grond te krijgen. De aandacht voor onderwijs groeide en de onderwijshervormingen en de uitbreiding van de leerplicht kwamen het bestaansrecht van de huishoudscholen zeker ten goede. De eerste leerlingen van de huishoudscholen waren afkomstig uit de betere klassen; populair waren de trouwcursussen waarbij meisjes leerden te koken, bijzondere hapjes en drankjes te verzorgen en aandacht te besteden aan het management van het huishouden.
Een andere reden die Meijer aanhaalt voor het ontstaan van de huishoudscholen is de toenemende industrialisatie, die de huisvrouw opzadelde met een groter aanbod aan artikelen, die door de prijsdalingen beschikbaar werden voor grotere groepen mensen. De eerste warenhuizen boden meer keus en winkelen werd een tijdverdrijf. Ook de productie van voedingsmiddelen bracht veranderingen met zich mee en de bijbehorende wetenschap die zich richtte op de voedingsleer confronteerde de huisvrouwen met vitamines en het belang van eiwitten.
In het tweede deel van het boek verhaalt Meijer over de geschiedenis van de drie huishoudscholen in Amersfoort. Door het grote verschil in de beschikbaarheid van informatie (alleen van de Industrieschool is een archief voorhanden) ligt hierbij de nadruk op de Industrie- en Huishoudschool. De Rooms-Katholieke Huishoudschool St. Anna en de Christelijke huishoudschool worden in het laatste deel slechts aangestipt. Meijer gaat uitgebreid te werk, wat ertoe leidt dat heel interessante informatie wordt afgewisseld met wat drogere kost. De exacte financiering en de data van elke vergadering zijn voor de lezer niet altijd even interessant maar Meijer weet de aandacht er goed bij te houden door vele fraaie details te verwerken. Zo luidt de klacht van een ledenvergadering als blijkt dat het rijk toch minder geld in de huishoudschool wil stoppen: “we wilden een piekfijn salonameublement hebben en moeten ons nu tevreden stellen met Weener stoeltjes, maar we kunnen dan toch zitten; in plaats van een kostbare pels krijgen een we nu een confectie-demi-saison, maar we kunnen ons dan toch een beetje dekken tegen de koude” (p. 59). 
Het hoogste diploma dat behaald kon worden, was dat van ‘huishoudkundige’ en de eisen daarvoor waren behoorlijk zwaar. Naast praktische zaken als koken en strijken moesten de meisjes zich bekwamen in onder andere administratie, kinderverzorging, warenkennis, gezondheids- en voedingsleer en fröbelen (p.64).
Samenvattend kan gezegd worden dat de huishoudscholen een kijkje leveren in de tijd. In de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw werden cursussen aangeboden aan arbeidersvrouwen die moesten leren koken van een (steeds kleiner) crisisbudget, tijdens de bezetting werd verplicht het vak Duits ingevoerd en kookten de leerlingen dagelijks maaltijden voor de gaarkeuken, en in de jaren zestig voerden Dolle Mina’s gesprekken met leerlingen.
Het einde van de huishoudscholen kwam met de invoering van de Mammoetwet, waarbij het onderwijs hervormd werd naar middelbaar en nijverheidsonderwijs. De drie huishoudscholen kregen langzamerhand nieuwe curricula, brugklassen en horizontaal onderwijsaanbod met keuzepakketten. De opleiding tot ‘huisvrouw’ verdween van het toneel.
Beroep huisvrouw leest vlot, waarbij de archiefstukken en de interviews boeiende verhalen opleveren. Het boek is geïllustreerd met vele foto’s en documenten die nostalgie oproepen en achterin bevindt zich een lange lijst geraadpleegde literatuur en een persoonsregister. Het enorme verschil in aandacht voor de Industrie- en Huishoudschool aan de ene kant en de twee christelijke huishoudscholen aan de andere kant wordt door de auteur wel verklaard maar had er misschien beter toe kunnen leiden dat alleen de Industrieschool als leidraad zou zijn genomen. Schrijven blijft toch schrappen.
 
S. Wubbolts- de Boer
fraskia@xs4all.nl
 
Trefwoorden: Nederland, Amersfoort, 19e en 20e eeuw, Sociale geschiedenis, Nijverheidsonderwijs, Industrialisatie