Door gelijkheid gegrepen
(recensie: Han C. Vrielink)
Mart Rutjes, Door gelijkheid gegrepen. Democratie, burgerschap en staat in Nederland
1795 –1801, Nijmegen, Uitgeverij Vantilt, 2012, 272 p., ill., ISBN 978 94 6004 108 2, € 22,50.
De bestudering van de geschiedenis van Nederland in de achttiende eeuw heeft de laatste jaren een grote vlucht genomen. Vorig jaar verscheen van de hand van Peter Altena bij Vantilt de magistrale, fascinerende biografie over de schrijver en radicale patriot Gerrit Paape. Dezelfde uitgever bracht in hetzelfde jaar eveneens twee interessante studies uit over de Nationale Vergadering van de Bataafse Republiek. De auteurs, Mart Rutjes en Joris Oddens, ontvingen elk in december 2012 de onderscheiding promotus van het jaar van het Instituut voor Cultuur en Geschiedenis van de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam: Joris Oddens voor Pioniers in schaduwbeeld. Het eerste parlement van Nederland 1796 – 1798 en Mart Rutjes voor Door gelijkheid gegrepen. Democratie, burgerschap en staat in Nederland 1795 – 1801. Beide onderzoeken maakten deel uit van het project: De eerste Nederlandse democratie. De politieke wereld van de Bataafse Republiek 1795 – 1801, dat onder leiding staat van de hoogleraren Niek van Sas en Wyger Velema.
Mart Rutjes maakt evenals Joris Oddens in ruime mate gebruik van het zogenoemde Dagverhaal, dat wil zeggen de handelingen van de zittingen van de Nationale Vergadering, die dagelijks in druk werden uitgebracht en voor anderhalve stuiver per aflevering konden worden gekocht en in sociëteiten en koffiehuizen konden worden gelezen. Het Dagverhaal bevatte voornamelijk redevoeringen en rapporten, maar ook de vaak felle debatten.
In Door gelijkheid gegrepen behandelt Rutjes aan de hand van die debatten de politieke opvattingen van de representanten van het “Bataafse volk”, om zodoende helder te krijgen “ door welke idealen het Bataafse politieke debat zijn richting en dynamiek kreeg” ( p. 12). Daarbij gaat het hem voornamelijk om twee hoofdproblemen die de representanten dienden op te lossen nu de Bataafse Revolutie van 1795 een einde had gemaakt aan de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën. In de eerste plaats: welke staatsvorm moest Nederland krijgen, een federatie of een eenheidsstaat? En hoeveel macht moest die staat krijgen en hoe moest die staatsmacht gereguleerd worden? In de tweede plaats: welke regeringsvorm was passend voor de Bataafse Republiek? Met andere woorden: Hoe diende er geregeerd te worden en wie hadden daar zeggenschap over?
Het voornaamste ideaal en uitgangspunt in alle hevige debatten over de staats- en de regeringsvorm en alle kwesties die daarmee samenhingen, was het radicale gelijkheidsideaal. Zowel in de patriotten-revolutie van 1784, als in de Amerikaanse Declaration of Independence, als ook in de Franse Déclaration des droits ging men ervan uit dat alle mensen gelijk zijn en dat daarom de soevereiniteit bij het volk berust. Op het vraagstuk van de herkomst van het gelijkheidsideaal gaat de auteur niet erg diep in.
Consequenties van de opvatting van de gelijkheid van alle mensen en burgers waren het afschaffen van erfelijke titels, privileges, de bevoorrechte positie van de gereformeerde kerk en de gilden. Maar de grootste waarde van dit boek is dat het aantoont, dat het gelijkheidsideaal het gehele denken over de nieuwe politieke structuur zeer sterk heeft bepaald. Het gelijkheidsdenken “(bood ) de voedingsbodem voor het herdefiniëren van de Republiek: als eenheidsstaat, als vertegenwoordigende democratie, gevormd door burgers die van elkaar afhankelijk zijn en collectief opgaan in de staat. De staat werd in deze visie verantwoordelijk geacht voor zaken die voor het collectief van belang zijn, zoals onderwijs, armenzorg, stimulering van economie, wetenschap en geneeskunde” (p. 208).
Interessant is dat Rutjes in zijn dissertatie duidelijk maakt dat ideeën betreffende volkssoevereiniteit en volkswil de basis vormden van de revolutionaire invoering van de vertegenwoordigende democratie oftewel ‘de volksregering bij representatie’. In de Nederlandse geschiedschrijving werd namelijk vrijwel altijd een onderscheid gemaakt tussen voor- en tegenstanders van de idee der volkssoevereiniteit binnen de revolutionaire beweging. Rutjes toont echter zeer duidelijk aan “dat volkssoevereiniteit in de jaren 1795 – 1801 de waarde had die het begrip democratie tegenwoordig heeft: niemand kon er met goed fatsoen tegen zijn, en wie dat wel deed plaatste zichzelf buiten elk serieus debat” (p. 211).
Verbazingwekkend is dat in de negentiende eeuw de idee van de volkssoevereiniteit volkomen taboe was, ook bij liberalen als Thorbecke. Ook het gelijkheidsideaal, de democratie en de sociaal verantwoordelijke staat raakten toen op de achtergrond. Hoe dat is gekomen, is niet met zekerheid te zeggen. Rutjes acht het niet ondenkbaar dat drie decennia van revolutie, felle politieke controverses, burgeroorlog en inlijving een rol hebben gespeeld, maar hij concludeert: “over de aard en de impact van de herinneringen aan de revolutie is nog weinig bekend” (p. 220). Pas in de twintigste eeuw kregen het gelijkheidsideaal, de democratie en de sociaal verantwoordelijke staat weer hun prominente plaats in het politieke denken.
Mart Rutjes heeft een belangwekkende dissertatie geschreven, met een aantal geheel nieuwe inzichten. Het boek zal, mede dankzij de goede stijl, ook de leek met belangstelling voor de democratie en de parlementaire geschiedenis van Nederland weten te boeien.
Han C. Vrielink
Kuinder 32, 3891 CC Zeewolde
Trefwoorden:
Nederland, 18de eeuw, Bataafse Republiek, Parlementaire geschiedenis, Democratie, Volkssoevereiniteit, Gelijkheidsideaal