'Hoeveel geld is er wel niet naar Suriname gegaan?' is een vraag die nog niet zo lang gelden aan de borreltafel wel eens werd gesteld. Niet dat iemand het antwoord wist , maar dat het veel geld geweest was stond voor de borrelaars vast. De vragensteller doelde natuurlijk op het verband tussen de Surinaamse onafhankelijkheid en de 'bruidschat' die de jonge republiek van de regering Den Uyl meekreeg. Het is een onderwerp dat een beetje naar de achtergrond is verdwenen. Alleen wanneer het Nederlandse slavernijverleden weer eens aan de orde komt, verschijnt het weer op de agenda.
Er is natuurlijk meer dat Nederland en Suriname aan elkaar bindt. De Nederlandse aanwezigheid in Suriname die serieus in 1667 begon en die formeel in 1975 eindigde, heeft er mede toe geleid dat ongeveer de helft van de Surinaamse bevolking naar Nederland verhuisde. Het grootste aantal 'rijksgenoten' arriveerde vlak voor de onafhankelijkheid. Mensen die 'met hun voeten stemden' en die zonder het te willen de aanleiding vormde voor de retorische vraag van de borrelaars. Ook zij hadden er niet veel vertrouwen in dat het ooit goed zou komen met het land.
Was de Surinaamse onafhankelijkheid te snel gekomen? Die vraag wordt in Het koninkrijk in de Caraïben bevestigend beantwoord door de onderzoekers prof.dr. Gert Oostindië en dr. Inge Klinkers. Vijf jaar lang onderzochten zij in opdracht van de Nederlandse overheid de relatie tussen Nederland en de voormalige koloniën in de West. Het resultaat is een 1.600 pagina's tellende studie die met de titel Knellende Koninkrijksbanden (drie delen) in 2001 verscheen. Dat het verscheen was eigenlijk al een wonder. Aan het einde van 2000, vlak voor de publicatiedatum, realiseerde de opdrachtgever zich plotseling dat de inhoud van het boek niet altijd even in overstemming was met datgene dat de opdrachtgever als een juiste geschiedenis zag. De overheid, onder leiding van het ministerie van Algemene Zaken, maakte bezwaar tegen het gegeven dat de auteurs in het derde deel, 'herkenbaar geciteerd' hadden uit de ministerraad. Dit euvele feit was, zo stelde het ministerie, een grove schending van de overeenkomst. Aanvankelijk dreigden de auteurs de opdrachtgever voor 'het gerecht te slepen' en daar een forse schadeclaim aan te verbinden. Naar goed Hollands gebruik werd de soep uiteindelijk niet zo heet gegeten en werd een compromis bereikt. Het werk werd toch gepubliceerd. Oostindië die volhield dat er geen censuur was toegepast in het 'herziene' derde deel, liet niet na om publiekelijk zijn verwondering te uiten over zoveel koudwatervrees aan de zijde van de opdrachtgever.
Het koninkrijk in de Caraïben is de publieksversie van dit omvangrijkere werk. De belangrijkste bevindingen uit 'het grote werk', waaronder de vraag of de onafhankelijkheid niet te snel kwam, komen ook in deze versie aan de orde. In bijna driehonderd bladzijden valt een hoop te vertellen over de relatie die tussen 1940 en 2000 zulke enorme veranderingen doormaakte.
In het begin van het boek zijn alle ooit door Nederland toegeëigende West-Indische gebieden - Suriname en de Antillen - nog 'echte koloniën'. De ontmanteling van het koloniale rijk begon in mei 1941 toen koningin Wilhelmina, in een radiorede een wijziging van het staatsbestel aankondigde die na afloop van de oorlog zijn beslag zou moeten krijgen. Dat de vorstin daarbij vooral doelde op Nederlands-Indië, dat van veel groter belang was voor de Nederlandse economie dan het hele Caribische gebied bij elkaar, zal de meeste toenmalige luisteraars niet ontgaan zijn. In de naoorlogse periode ging de aandacht van de Nederlandse regering opnieuw uit naar de oostelijke koloniën. Daar was inmiddels opstand tegen het Nederlandse gezag uitgebroken. De regering bestreed de opstand door het zenden van militairen en door te werken aan een statuut dat de 'gelijkwaardigheid' van de gebieden in het koninkrijk tot uitgangspunt nam. Toen het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden in 1954 werd ingevoerd, was Indië reeds lang verloren en Indonesië geworden.Het statuut dat ooit was bedoeld de relatie met de Oost te regelen, begon aan een moeizaam bestaan in de West waar het niet op was toegesneden. De bestuurders in de West waren aanvankelijk ingenomen met de nieuwe staatsrechtelijke regeling. Zij kwamen veelal voort uit de lokale elites en kregen de kans om 'baas in hun eigen huis' te spelen terwijl het Koninkrijk (lees: Nederland) grotendeels verantwoordelijk bleef voor de consequenties van eventuele 'vergissingen'. De auteurs komen dan ook tot de conclusie dat het statuut vol met weeffouten zat. De beoogde gelijkwaardigheid kon met een dergelijke regeling nooit worden gerealiseerd. Een goed voorbeeld is de opstand die in 1969 het eiland Curaíao op zijn grondvesten deed schudden. Een arbeidsconflict mondde uit in een volksopstand. Nederland stuurde, als een koloniale macht van de slechtste soort, de mariniers om er orde op zaken te stellen.
Daarna ging het beleid om en werd gepoogd om de Caribische 'partners' zo spoedig mogelijk onafhankelijk te maken. De eerste die de gevolgen van het nieuwe beleid kon verzilveren, was Suriname. Een bruidschat van miljarden harde Nederlandse guldens en miljardeninkomsten uit de bauxietexport konden niet voorkomen dat Suriname binnen een beperkt aantal jaren afgleed naar de status van een 'bananenrepubliek'. Dat leidde er mede toe dat de Antillen niet stonden en staan te trappelen om geheel zelfstandig te worden. Het gevolg is dat slechts het eiland Aruba op dit moment pseudo-onafhankelijk is en dat Nederland met man en macht probeert om op de overige eilanden zoiets als 'goed bestuur' te garanderen. Dat is een zelfopgelegde taak die met name op het door corruptie en drugshandel geteisterde eiland Curaíao, schier onmogelijk lijkt.
De problemen oplossen kan de gemiddelde lezer niet, maar men kan wel kennis nemen van Het koninkrijk in de Caraïben en daarmee de borreltafel van goede argumenten voorzien.