Vervolgd in Limburg
(recensie: Susan Derksen)
Herman van Rens, Vervolgd in Limburg. Joden en Sinti in Nederlands-Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hilversum, Verloren, 2013 (Maaslandse Monografieën 76) 448 pp, illustraties in kleur en zwart-wit, ISBN / ISSN 978-90-870-4353-7, € 39,-
In mei 1943 ontstond op het platteland van Noord-Limburg een omvangrijk netwerk voor hulpverlening aan joodse kinderen. De student Karel Ex uit Venlo kwam in contact met Piet Meerberg van de Amsterdamse Studenten Groep, een verzetsgroep die joodse kinderen uit handen van de Duitse bezetter trachtte te houden door hen uit de stad te evacueren en elders te laten onderduiken. Het hart van dit nieuwe netwerk lag in Tienray, waar kraamverzorgster Hanna van de Voort en de bij haar ondergedoken student Nico Dohmen met hulp van een aantal onvermoeibare vrijwilligers de binnengebrachte kinderen onderbrachten in de kleine boerendorpen aan de westoever van de Maas. De kinderen kregen nieuwe namen, vervalste persoonsbewijzen en een ‘inburgeringscursus’ over het katholicisme en over de stad Rotterdam, zodat zij zich in het dagelijks leven konden voordoen als weeskinderen afkomstig uit deze verwoeste stad. De medewerkers van het netwerk bezochten de gastgezinnen regelmatig en hielpen hen waar ze konden. Aan het eind van de oorlog had het netwerk van Van de Voort en Dohmen ongeveer 123 joden – vooral kinderen – onder zijn hoede.
Bovenstaand is een van de vele treffende voorbeelden waarmee de auteur zijn verhaal heeft doorvlochten. Nog niet eerder was er voor Nederlands-Limburg een dergelijk uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar de vervolging van joden en Sinti aldaar. Met dit boek hoopte de auteur daarom ten eerste de regionale geschiedschrijving aan te vullen. Daarnaast levert hij met dit werk een bijdrage aan de discussie rondom de verklaring van het hoge deportatie-percentage in het bezette Nederlandse gebied. Deze discussie is sinds 1987 gaande naar aanleiding van het artikel ‘De vervolging van de joden in Nederland in internationaal vergelijkend perspectief’ door J.C.H. Blom, dat verscheen in De Gids (150, 1987).
Vervolgd in Limburg is – voor zover dat in één boek past – een uitgebreid verslag van het joodse leven in Limburg vanaf 1933 en de daaropvolgende veranderingen met de komst van de joodse vluchtelingen uit Duitsland, de bezetting van Nederland door de Duitsers, de anti-joodse regelgeving, gevolgd door de vervolgingen, deportaties en onderduikpogingen. Het werk is daarnaast voorzien van een sterke inleiding, een uitgebreide conclusie en samenvattingen in het Nederlands en Engels. De drie bijlagen bevatten lijsten van slachtoffers die afkomstig uit Limburg of daar gearresteerd waren.
Tussen 1870 en 1930 vormden de joden in Limburg een vergrijzende en krimpende bevolkingsgroep, die rond 1930 uit circa 800 personen bestond, maar na de komst van de eerste joodse vluchtelingen uit Duitsland een opleving meemaakte en verdubbelde. In de eerste twee jaar na de Duitse inval in Nederland werd de mensonterende regelgeving voor joden in het hele land op ongeveer gelijke wijze doorgevoerd. Een belangrijk verschil in beleid tussen de provincies was zichtbaar bij de eerste massale arrestaties in 1942, toen joden in Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel en Groningen in onaangekondigde razzia’s werden opgehaald om naar de diverse concentratiekampen te worden vervoerd, terwijl ze in Limburg, Noord-Brabant en Utrecht een dag van tevoren opgeroepen werden – hetgeen een groot aantal joden nog de kans bood om onder te duiken. In Limburg werd de meerderheid van de joden gearresteerd na een vooraankondiging, er vonden ‘slechts’ twee onaangekondigde razzia’s plaats in de provincie. Tijdens de oorlog waren in Limburg 2400 joden ondergedoken: 400 Limburgers en 2000 uit de overige provincies. Van hen maakten 2100 de bevrijding mee.
Naast de joden bestond er nog een categorie van mensen die door de nazi’s als minderwaardig werden beschouwd. Zij behoorden oorspronkelijk tot de groep ‘asocialen’ waar onder andere ook criminelen en bedelaars onder vielen, maar werden later als aparte groep gezien en ‘zigeuners’ genoemd. Tot deze groep werden aanvankelijk veel rondtrekkende woonwagenbewoners gerekend, meestal Roma, afkomstig uit Oost-Europa en herkenbaar aan hun taal, kleding en donkere huidskleur. Mede doordat deze woonwagenbewoners door de overheid als één groep genaamd zigeuners werden gezien, ging een deel van hen zichzelf ook zien als een apart volk: de Sinti. Na vermenging met nog andere rondtrekkende groepen, was het begrip Sinti aan het begin van de Tweede Wereldoorlog moeilijk te definiëren. Zij vielen voor de buitenwereld steeds onder de ruimere en denigrerende verzamelnaam ‘zigeuners’. Hun verhaal vormt het zesde hoofdstuk vandit boek.
Evenals joden werden ‘zigeuners’ gezien als leugenachtig en onbetrouwbaar. Het belangrijkste verschil was echter dat de joden al vanaf de eerste opzet van de nazi-ideologie werden gezien als apart ras en een direct gevaar voor het ‘arische’ volk, terwijl de zigeuners – waaronder de Sinti – eerst werden gezien als een plaag van ‘asocialen’ en pas later als een separaat en minderwaardig mensenras werden behandeld. Hierdoor konden de toch al discriminerende maatregelen tegen ‘zigeuners’ worden verscherpt, waarna velen van hen werden gedeporteerd naar de concentratie- en vernietigingskampen. Aan het eind van de oorlog was ongeveer 20% van alle Roma en Sinti omgekomen. Onder hen waren meer dan 200 afkomstig uit Nederland en enkele tientallen uit Limburg.
Hoewel buiten kijf staat dat het een verstandig besluit was om de vervolging van de Sinti mee te nemen in het onderzoek, kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat dit hoofdstuk er wat los bij hangt ten opzichte van de rest van dit verder naadloos in elkaar passende werk. Wel is het op zichzelf een kort doch sterk verslag van het proces van vervolging en deportatie van de ‘zigeuners’ in Limburg ten opzichte van de rest van Nederland, alsmede een goede analyse van verschillen tussen de vervolging van Sinti en die van joden.
In het laatste hoofdstuk wordt de jodenvervolging in Limburg eerst in internationaal en vervolgens in nationaal en provinciaal perspectief geplaatst. Interessant is hier dat binnen de provincie de overlevingskansen voor joden per woonplaats konden verschillen. Als verklaring hiervoor maakt de auteur gebruik van het begrip van de society of enablement, dat werd geïntroduceerd door Ervin Staub. Het idee is dat gedragsvormen ‘besmettelijk’ zijn, omdat ieder individu zich spiegelt aan ‘anderen’, waarbij morele leiders een grote rol kunnen spelen. Zo kan een groep mensen zowel onbaatzuchtig hulp verlenen als wreed moorden en vernielen. Dit principe, zo wordt uitgelegd, lijkt vooral mogelijk in kleine veilige samenlevingen waarin veel positief onderling contact is. In de Limburgse dorpen waar morele leiders hun best deden om hulp te verlenen, ontstond regelmatig op den duur een actief netwerk van helpers.
De onderhoudende schrijfstijl van de auteur en zijn heldere analyses maken dit boek zeer leesbaar, de paar heel kleine redactionele onvolkomenheden vallen hierdoor nauwelijks op. Tijdens het lezen van dit werk geven vooral de vele persoonlijke geschiedenissen het verhaal zijn kleur, hoewel de lezer zich hierdoor misschien soms ook genoodzaakt zal voelen om het boek even weg te leggen; het geeft de wreedheid van de bezetter en het rauwe leven van alledag tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog ten volle weer. De enkele lichtpuntjes, de verhalen die goed aflopen en het vertrouwen in de goedheid van de mens weer doen opleven, komen hierdoor extra goed tot hun recht.
Susan Derksen MA
Trefwoorden: Nederland, 20e eeuw, Tweede Wereldoorlog, Nederlands-Limburg, jodenvervolging, Zigeuners en Sinti