Boeren in de Roerstreek
Afkomst en leven van Maria Puts (1873-1952), boerin in Posterholt
Leo Willems
208 pp, € 25,-
isbn/issn: 978-90-8704-358-2
Geïllustreerd

Boeren in de Roerstreek

(recensie: Anneke Comello MA)

 

Leo Willems, Boeren in de Roerstreek.Afkomst en leven van Maria Puts (1873-1952), boerin in Posterholt. Hilversum, Verloren. 2013, 208 pp, geïllustreerd, ISBN 978-90-8704-358-2, € 25,-.
 
Herinneringen en verhalen over het leven van Maria Puts, een katholieke boerin in de Roerstreek ten zuiden van Roermond, fungeerden voor kleinzoon Leo Willems als vertrekpunt voor een tocht door de genealogie en streekgeschiedenis. Dit boek bevat de oogst van die omvangrijke expeditie. Willems brengt zijn vele genealogische gegevens samen met een brede blik op het plaatselijke kerkelijke en wereldlijke bestuur, onderwijs en agrarisch-economische ontwikkelingen. Door dit in de vorm van een familiegeschiedenis te presenteren, beoogt de auteur een gezicht en stem te geven aan de inwoners van drie eeuwen Roerstreek. De meerwaarde van een familiegeschiedenis, zo schrijft Willems, zit hem in het gegeven dat een afzonderlijk persoon – in casu Maria Puts – en haar naaste verwanten tot mensen van vlees en bloed kunnen worden (p.45).
Voordat de lezer daadwerkelijk mag kennismaken met Maria Puts en haar voorouders, leidt Willems hem of haar in een eerste hoofdstuk door drie eeuwen staatkundige, agrarische en kerkelijke geschiedenis van dit ongelukkige – want strategisch gelegen – gebied. De Roerstreek valt ongeveer samen met de huidige gemeente Roerdalen en betrof drie eeuwen geleden vooral het Ambt Montfort, ingeklemd tussen Maas en Roer ten zuiden van Roermond. Zijn bewoners hadden met regelmaat te lijden van binnenvallende, doortrekkende of ingekwartierde legertroepen. Ook het soevereine gezag veranderde nogal eens.
Zo wijst Willems op het interessante gegeven dat inwoners die geboren waren voor 1795 en nog leefden in 1867, staatsburgers waren geweest van achtereenvolgens de Republiek der Verenigde Nederlanden, het hertogdom Gulik, de Franse Republiek, het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België, Nederland/de Duitse Bond en Nederland (pp. 23-24). Naast plunderende of onbetaalde arbeid eisende troepen, maakte vanaf de achttiende eeuw ook bevolkingsgroei het leven van de streekbewoners zwaar. Steeds kleinere erfdelen in combinatie met achterblijvende agrarische innovatie en beperkte te ontginnen woeste gronden, maakten het tot de tweede helft van de negentiende eeuw moeilijk het groeiende aantal monden te vullen.
De hoofdstukken 2 en 3 bieden vervolgens een uitvoerig overzicht van de levenslopen van de voorouders van Maria Puts over de periode 1650-1850. Een aantal aspecten van de streekgeschiedenis dat ook in de inleiding beschreven werd, wordt bij de levenslopen van de opeenvolgende generaties betrokken, waaronder de oorlogen van de zeventiende eeuw, het lokale bestuur, verhoudingen tussen pachters en grondbezitters, gevolgen van de bevolkingsgroei en de roerige tijd van de Franse bezetting (p. 45). In deze twee hoofdstukken, evenals in de inleiding, is het echter onduidelijk waarom 1650 als beginpunt dient. Willems merkt op dat “tijdens mijn onderzoek naar de afkomst van Maria Puts (…) al gauw duidelijk [werd] dat niet alleen zij, maar ook haar ouders, grootouders en vrijwel al haar voorouders in de zeventiende en achttiende eeuw van de landbouw leefden en in het plattelandsgebied zuidoostelijk van Roermond woonden” (p.9). Dit strookt met de uiteindelijke titel Boeren in de Roerstreek, maar betreft geen heldere verantwoording. Vragen of familieleden daarvóór elders woonden of op andere wijze in hun bestaan voorzagen, of dat de bronnen ontoereikend waren, blijven ook in de rest van het boek onbeantwoord.
Maria Puts zelf, haar ouderlijk gezin en haar eigen gezin staan centraal in de hoofdstukken 4 tot 9, die wat betreft omvang samen de tweede helft van het boek vormen. Na meer informatie over het samengestelde gezin waarin de al jong moederloze Maria opgroeide (een dysenterie-epidemie velde haar moeder, grootouders en een zusje in 1874), licht hoofdstuk 5 het voorgeslacht van echtgenoot Keub Willems toe. Terwijl in hoofdstuk 3 al opgemerkt werd dat moeder en vader Puts enkele generaties eerder gemeenschappelijke voorouders hadden, blijken nu ook Keub en Maria in de verte verwant.
Met Keub trouwde Maria in 1899 en samen richtten zij een – voor die tijd modern -  landbouwbedrijf op. Leningen werden aangegaan bij de nieuwe boerenleenbank om een aangrenzend perceel aan te kopen, een grotere schuur en een nieuw type stal te bouwen. Zelfvoorziening was nog steeds belangrijk, maar Keub en Maria konden nu ook melk, slachtvee en eieren voor de markt produceren. Hoewel zij zo profiteerden van toenemende organisaties voor boeren, waren de opbrengsten niet ruim. Maria en haar kinderen zouden na het overlijden van Keub op vijftigjarige leeftijd in 1920, nog lang worstelen met de rente en verplichte aflossing.
De bronnen voor Willems’ familiegeschiedenis bestaan in de eerste plaats uit data over geboorte, huwelijk en overlijden. Willems benadrukt zelf dat het “lastig [is] de genealogische basisgegevens voor de lezer toegankelijk te maken en zo te presenteren dat het verhaal leesbaar blijft” (p.45). Hierin is hij echter gedeeltelijk aardig geslaagd. De hoofdstukken met een genealogische insteek – met name 2, 3 en 5 – zijn volledig en goed gestructureerd. Maar zij bevatten tegelijkertijd een bijna duizelingwekkende dichtheid aan namen, jaartallen en aanvullende weetjes en missen terugkoppeling naar het door Willems eerder beloofde ‘verhaal’. Het lijkt de opzet van zijn boek om de levensloop en familiesamenstelling van het voorgeslacht Puts-Willems in verband te brengen met de ontwikkeling van de levensomstandigheden van kleine boeren in de Roerstreek. Deze verhaallijn komt echter niet uit de verf, doordat een stellige vraag of conclusie hierover ontbreekt, evenals herhaalde verwijzingen naar deze rode draad. Waar wel gerefereerd wordt aan teruggang of verbetering van het boerenbestaan, is het niet altijd helder of dit een grotere representatieve ontwikkeling betreft of de Roerstreek in het bijzonder.
Naast genoemde genealogische data heeft Willems een wonderbaarlijke hoeveelheid aanvullende persoonlijke wetenswaardigheden en achtergrondfeiten over de dorpen achterhaald uit onder meer belastingregisters, pachtcontracten, parochieboeken en oudere secundaire werken van streekhistorici. Koppelingen van bronnen leveren ook mooie data over bijvoorbeeld werkgelegenheid en regionale migratie. Jammer is echter dat Willems weinig transparant is in zijn werkwijze tijdens deze ongetwijfeld spannende speurtocht en ook niet inzichtelijk maakt wat deze bronnen wel en niet te bieden hebben. Gegevens afkomstig uit interviews met familieleden zijn bovendien niet geannoteerd.
Een intieme kijk in het alledaagse leven van Maria Puts en voorgaande generaties wordt door die werkwijze iets minder geboden, waardoor het boek niet helemaal zijn belofte waarmaakt om van Maria Puts en haar verwanten ‘mensen van vlees en bloed’ te maken. Samen met het maar gedeeltelijk slagen van een grotere verhaallijn, blijft dit diepgaande onderzoek dus hinken op twee gedachten. Dat maakt het wat minder toegankelijk voor een publiek van buiten de familie of van buiten de Roerstreek, hoewel dat met het exemplarische verhaal van een katholieke boerin in een moderniserende tijd wel goed had gekund. Dit maken de wijd en zijd opgespoorde en toepasselijke afbeeldingen maar ten dele goed.
 Anneke Comello MA
annekecomello@gmail.com
Trefwoorden: Nederland, Limburg, Nieuwe tijd, Nieuwste tijd, Genealogie, Sociale geschiedenis