Crucial years in Anglo-Dutch relations (1625-1642)
The political and diplomatic contacts
Anton Poot
192 pp, € 25,-
isbn/issn: 978-90-8704-380-3
geïllustreerd

Crucial years in Anglo-Dutch relations (1625-1642)

(recensie: Han C. Vrielink)

 

Anton Poot, Crucial years in Anglo-Dutch relations (1625-1642). The political and diplomatic contacts, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2013, 192 pp., ISBN 978-90-8704-380-3, geïllustreerd, € 25.-
 
Dit boek is gebaseerd op de dissertatie van Anton Poot. Na een carrière in het bedrijfsleven, die uitmondde in de functie van Chairman and Managing Director van Philips in het Verenigd Koninkrijk, studeerde Anton Poot geschiedenis in Engeland, waar hij in 2013 promoveerde.
          Het is een complexe geschiedenis die Poot behandelt. De auteur heeft getracht de Anglo–Nederlandse relaties in de roerige periode 1625–1642 zo nauwkeurig mogelijk te analyseren aan de hand van zowel Engelse als Nederlandse bronnen.
          In het eerste hoofdstuk beschrijft hij de hachelijke situatie waarin de Staten–Generaal zich bevonden aan het begin van de voorafgaande periode. Immers, in 1585 veroverde Parma Antwerpen. De Staten–Generaal sloten daarom het Verdrag van Nonsuch met Engeland. Poot wijst erop dat dit verdrag noch een politieke noch een diplomatieke relatie behelsde. Het legde slechts contractueel een financiële verplichting vast. Daarbij stonden de Nederlanders Engeland toe om in bepaalde steden troepen te legeren, als borgtocht voor de terugbetaling van de kosten van militaire hulp die de Engelsen zouden bieden.
Elizabeth had een geweldige afkeer van de republikeinse regeringsvorm; de Nederlanders, vond zij, konden nimmer bondgenoten zijn van monarchen. De Engelse regeringen zagen de Nederlanden als hun protectoraat. Poot zet zijn vraagtekens bij de these van J.C.Grayson in diens ongepubliceerde Ph. D. thesis (University College London1978) From Protectorate to Partnership: Anglo – Dutch Relations 1598 – 1625 dat de Republiek zich tussen 1598 en 1625 bevrijdde uit de vreemde voogdij en sinds 1609 haar plaats innam te midden van de Europese mogendheden. In ieder geval beschouwden Elizabeth en haar opvolger Jacobus de Nederlanden nog altijd als een protectoraat. Of dit ook voor Karel I gold, maakt nu juist deel uit van Poots onderzoek.
          In 1625 kwam Karel I aan de regering. In de Republiek was tussen 1590 en 1625 het zelfvertrouwen gegroeid; het land had zich geleidelijk ontwikkeld tot een onafhankelijke staat. Wel behoefde het nog altijd buitenlandse hulp in de strijd tegen Spanje. Engeland en Frankrijk waren daarvoor onmisbaar.
          Karel wilde een actievere rol spelen in de continentale politiek. Hij achtte zich verplicht ervoor te zorgen dat zijn zuster Elizabeth en haar man, keurvorst Frederik V van de Palts (de Winterkoning), in hun oude positie in de Palts zouden worden hersteld. Daartoe moest Spanje met militaire middelen gedwongen worden om druk op de Habsburgers uit te oefenen. Karel en de Republiek sloten in 1625 een verbond voor het voeren van een zeeoorlog tegen Spanje. Poot toont aan dat Karel dit bondgenootschap zag als een voortzetting van Nederlands afhankelijke positie. Voor de Nederlanders was het een middel om internationale erkenning te verwerven. Maar militair ging er van alles mis: de enige actie, een aanval van de Engels–Nederlandse vloot op Cadiz liep op een nederlaag uit.
Ook daarna bleef Karel de mening toegedaan dat de Nederlanders het aan Engeland min of meer verschuldigd waren om hun beschermer te helpen in een oorlog tegen Frankrijk, gezien hun afhankelijke positie. De Republiek besefte echter maar al te goed dat ze zich niet voor het karretje van Karels dynastieke belangenpolitiek moest laten spannen.
          In 1630 werd duidelijk hoe goed de Republiek de situatie had ingeschat. In ruil voor Spaanse steun voor de restitutie van de Palts aan Frederik, beloofde Engeland aan Spanje dat het de Republiek zou overhalen, zo nodig door middel van geweld, om vrede met Spanje te sluiten.
          De leidende figuren in de Republiek raakten er zowel daardoor als door  de wisselvalligheid van de buitenlandse politiek van Karel I steeds meer van overtuigd dat zij meer op eigen kracht moesten opereren. Keerpunt vormde de zeeslag bij Duins (bij de rede van Downs aan de zuidkust van Engeland) in 1639 tussen de Nederlandse vloot en de ‘Tweede Spaanse Armada’. Spanje zond toen een grote vloot om troepen naar Vlaanderen te verschepen en werd daarbij geholpen door ‘neutrale’ Engelse transportschepen. De Nederlandse vloot onder Maarten Harpertsz. Tromp versloeg de Spanjaarden, die na gevechten bij Duinkerken hun toevlucht hadden gezocht onder de Engelse kust. Een bij de Spaanse schepen in de buurt liggend Engels eskader dreigde te interveniëren, maar trad niet op.
          Vanaf Duins nam de Republiek een sterke positie in ten opzichte van  Engeland; de relatie tussen de twee staten was veranderd. Dat bleek in 1641 uit het huwelijk van Karels dochter Mary met Willem II, de prins van Oranje, en uit de eerste besprekingen die, op verzoek van Karel I, tot een defensief verdrag moesten leiden. Karel, die tot dan toe van mening was dat de Republiek nooit een bondgenoot van Engeland kon worden, verklaarde in 1641 in het Hogerhuis, dat een sterk bondgenootschap met de Nederlanders nuttig zou zijn voor Engeland. Uiteindelijk weigerden toen de Nederlanders in te gaan op Karels verzoek. Zij waren nu in de positie stringente eisen te stellen aan andere staten. Niet langer was de Republiek de vragende partij.
          De auteur komt tot de conclusie dat de these van Grayson een nuancerende wijziging behoeft: de Republiek had zich tussen 1598 en 1621 weliswaar binnenlands versterkt, maar internationaal had het land nog steeds dringend behoefte aan hulp in haar strijd tegen Spanje. Na het einde van het Twaalfjarig bestand en de hervatting van de oorlog bewees de Republiek de Spaanse vijand aan te kunnen, zelfs toen Spanje enige hulp kreeg van Engeland. Echter niet in 1609 had de Republiek ook internationaal een sterke, onafhankelijke positie bevochten, zoals Grayson meende, maar in 1640, aldus Poot. 
          Het bovenstaande geeft in grote lijnen de inhoud van Poots interessante dissertatie weer. De grote waarde van deze studie ligt echter vooral in de gedetailleerde beschrijvingen en uiteenzettingen. Daarin worden, vaak op boeiende wijze, de verschillende fasen van het politieke en diplomatieke proces behandeld, dat de Anglo–Nederlandse relaties grondig veranderde.
 
Han C. Vrielink,
Kuinder 32, 3891 CC Zeewolde
 
Trefwoorden: Nederland, 17e eeuw, Republiek, Engeland, Spanje, Winterkoning, Politieke geschiedenis, Diplomatie