Onder het mom van satire
Laster, spot en ironie in Nederland, 1780 – 1800
Ivo Nieuwenhuis
282 pp, € 29,-
isbn/issn: 978-90-8704-403-9
geïllustreerd

Onder het mom van satire

(recensie: Han C. Vrielink)

 

Ivo Nieuwenhuis, Onder het mom van satire. Laster, spot en ironie in Nederland, 1780 – 1800, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2014, 282 pp., ISBN 978-90-8704-403-9, geïllustreerd, € 29.-
 
Dit boek is de handelseditie van Nieuwenhuis’ dissertatie. Zijn onderzoek maakte deel uit van het in 2009 begonnen project: The Power of Satire. Cultural Boundaries Contested. Uitgangspunt van dat project is de hypothese dat satire in staat is bestaande culturele grenzen op hun sterkte te beproeven en misschien wel te verleggen. Satire kan een cultuur uitdagen door haar omgangsvormen en gewoonten, haar waarden en normen te bespotten. Het project onderzoekt vooral de macht en de impact van de satire.
             Nieuwenhuis heeft, geheel in lijn met het project The Power of Satire, gekozen voor twee niet-literaire vormen van satire uit de periode 1780 – 1800. Allereerst behandelt hij het orangistische tijdschrift Laterne magique of toverlantaern en de “rarekieks” en de patriottische reacties daarop. Vervolgens komt de analyse van de almanak-pastiche  De Lantaarn van Pieter van Woensel aan de orde.
            De toverlantaarns verschenen in de jaren 1781 – 1787, tijdens de strijd tussen orangisten en patriotten. In deze satirische geschriften imiteerden de schrijvers de vertoningen van lichtbeelden, toentertijd een befaamde attractie op kermissen en jaarmarkten. De koeterwaalse teksten in deze satires worden steevast in de mond gelegd van een Waalse explicateur. Primair doel is de mensen aan het lachen te brengen. Maar de teksten hebben ook een politiek doel: het blameren van de tegenstander. De teksten zijn grof, vuil, ze spelen zwaar op-de-man en zijn beledigend. Doelwit bij uitstek was de Utrechtse patriot Pieter ’t Hoen, journalist van De post van den Neder-Rhijn. De patriotten worden in de Laterne magique neergezet als schreeuwers, driftkoppen, hoerenlopers, drankorgels en bange schijters. Met deze op de persoon gerichte aanvallen op bekende patriotten boekte Henrik Sterck, auteur en uitgever van de Laterne magique,veel succes.
De toverlantaarns hadden sociale en politieke impact, volgens Nieuwenhuis: door hun negatieve beeldvorming van publieke figuren konden zij de machtsbasis van die lieden ondermijnen. De patriotten reageerden tussen 1782 en 1784  met pamfletten getiteld  De vrolyke Walon met de rarekiek-kas,  De nieuwmodische patriotse rarekiek, en De jonge Savojaard met zyn nieuwe tooverlantaarn, alle in dezelfde toverlantaarn- rarekiek-vorm als de orangistische Laterne magique  en alle in dezelfde grove blamerende stijl.
            Nieuwenhuis wijst erop, dat wat de toverlantaarns van Henrik Sterck in de patriottentijd deden niet bepaald nieuw was. Er bestond al een pamflettraditie van twee eeuwen in de Republiek. Eigenlijk vertegenwoordigden de toverlantaarns een oude vorm van opinie bedrijven, die echter nog altijd populair was: de methode van de botte bijl. Inmiddels kwam in de patriottentijd een nieuwe vorm op: meer gericht op het voeren van een inhoudelijke discussie dan op het blameren van de politieke tegenstander. Het manifest Aan het volk van Nederland (1781) van Joan Derk van der Capellen tot den Pol is een goed voorbeeld van deze nieuwe vorm: het neersabelen van de tegenstanders door middel van een betoog op basis van hecht doortimmerde argumenten.
            De tweede casus van dit proefschrift is de vijfdelige almanak-pastiche De Lantaarn van de hand van Pieter van Woensel. Hij schreef onder het pseudoniem Amurath-Effendi. De boekjes verschenen tussen 1792 en 1801, dus in de tijd van de Bataafse Republiek. Van Woensel wilde met zijn teksten en prenten de lezers zowel aan het lachen brengen als aan het denken zetten.  Nieuwenhuis komt tot de conclusie dat we de ironische satire in De Lantaarn dienen te beschouwen als bevragende satire, die ten doel heeft om de lezer aan het twijfelen te brengen; totaal anders dus dan de blamerende satire van de Laterne magique . “Amurath-Effendi is de recalcitrante schoolmeester die zijn lezers voornamelijk scepsis bijbrengt ten aanzien van de op dat moment toonaangevende idealen van Verlichting, gelijkheid en democratie”, aldus Nieuwenhuis (p. 242). Daarmee is hij in de tijd van de Bataafse Republiek een luis in de pels. Zijn “almanak” wordt dan zelfs verboden. Daaruit blijkt het provocerende effect van De Lantaarn en dat is “als een vorm van impact te beschouwen”, aldus de conclusie van de auteur (p. 241). Na 1815 wordt Van Woensel echter beschouwd als “de enige wijze in een wereld van dwazen” (p. 242). Ook dat is een vorm van impact: het vermogen om herinnerd te blijven.
            Juist de mengeling van ernst en luim schept kansen voor de satiricus, concludeert Nieuwenhuis. De ernst wijst erop dat de satiricus een boodschap heeft, de luim haalt de scherpe kantjes van de spot af. “Dit gemengd ernstig-speelse karakter is wat de satirische vorm onderscheidt van andere culturele uitingsvormen en vormt het voornaamste principe waarop het verschijnsel satire drijft”, aldus Nieuwenhuis (p. 243).
            De inpassing in het project Power of satire doet af en toe enigszins geforceerd aan. Met name de opvatting dat alle satire “macht en impact “ heeft, werkt als een keurslijf. Zo wordt Peter Altena, de schrijver van de meesterlijke biografie van Gerrit Paape (2012), gekwalificeerd als “een iets te naïeve biograaf “ (p.207). Dit omdat hij Paapes stroom van satires in de jaren 1797 – 1798 “een vlucht uit de politieke arena en een zelfverkozen ballingschap in de literatuur” had genoemd en daarmee Paape zelf navolgde, die in het ‘Voorberigt’ van Vrolijke Caracterschetsen woorden van gelijke strekking had gebruikt. Volgens Nieuwenhuis trapte de “naïeve” Altena in de val: het ontkennen van politieke bedoelingen door satirici is onderdeel van hun spel met feit en fictie. Dat mag dan voor vele satirici opgaan, maar niet voor Gerrit Paape. Zoals men bij Altena kan lezen, ontkende Paape geenszins de politieke bedoelingen van zijn satire. Hij was oprecht teleurgesteld dat er niets terecht was gekomen van het radicaal patriottische program: geen compensatie, geen democratisering en geen ambt voor hemzelf. In zijn publicaties van 1797 – 1798 wilde hij op satirische wijze aanhang verwerven voor het radicaal patriottische program.
            Onder het mom van satire is een literatuurwetenschappelijke studie. Toch kan ook de voornamelijk historisch geïnteresseerde lezer er veel boeiends in vinden. De passages met theoretische uiteenzettingen over de satire en de inpassing in het project The Power of Satire moet hij dan voor lief nemen.
Het boek is fraai uitgevoerd en de tekst is van zeer verhelderende voetnoten voorzien.
 
Han C. Vrielink
Kuinder 32, 3891 CC Zeewolde
 
Trefwoorden: Nederland, 18e eeuw, Bataafse Republiek, Patriotten, Satire