Syb Talma (1864-1916)
(recensie: W. Pelt)
G. van Krieken, Syb Talma (1864-1916) : Een biografie (Hilversum : Verloren 2013) Passagereeks 42, 271 pg., geïllustreerd, ISBN 978-90-8704-354-4, € 27,-
Talma is iemand die bij de meeste mensen vooral bekend zal zijn van de Talmalaan, Talmastraat of Talmaplein in een Staatsliedenbuurt. Hij was bij zijn leven een vreemde eend in elke bijt: een hervormde dominee van de ethische richting, maar lid en later kamerlid voor de ARP, regelmatig door vriend en vijand beticht van socialisme.
Hij heeft niet veel gepubliceerd: vijf artikelen over uiteenlopende onderwerpen. Als dominee was hij meer een man van het gesproken woord dan een schrijver, zoals M. Ruppert al heeft opgemerkt in zijn inleiding tot de heruitgave van Talma's De vrijheid van de arbeidende stand (1985, p. 28). Vier van zijn voordachten zijn uitgegeven, en van zijn correspondentie zijn vooral persoonlijke brieven bewaard gebleven.
Mogelijk zijn dit redenen waarom over hem niet veel in druk is verschenen. Direct na zijn dood in 1916 verscheen een boek dat het midden houdt tussen een gedenkboek en een biografie: Een held in volle wapenrusting : A.S. Talma en zijn arbeid door C. Smeenk en P. van Vliet. Verder verscheen in 1941 het proefschrift van J.M. Vellinga aan de VU over Talma's Sociale Arbeid en in 1946 het Leuvense proefschrift van T. de Ruiter over Minister A.S. Talma, een historisch-ethische studie over de corporatieve gedachte in de christelijk-sociale politiek van Nederland. Tot een paar jaar geleden was dit alles, afgezien van een paar voordrachten op zijn 25jarige en 50jarige sterfdag en vermeldingen in overzichtswerken, vooral op het gebied van Sociale Verzekering.
Dan komen in 2009 een DVD van de TV-documentaire van H. Kleinbruinink getiteld Zelfs vindt de mus een huis met interviews, in 2010 een intellectuele biografie door L de Hoop en A Bornebroek onder de titel De Rode Dominee, en in 2013 de hier besproken biografie.
Talma (1864-1916) was een hervormd predikant en zoon van een hervormd predikant. Zijn jeugd, studie en optreden in zijn eerste predikantsplaats, Heinenoord, waren weinig opvallend en hebben nauwelijks sporen nagelaten.
In 1891 aanvaardt hij een beroep naar Vlissingen. Hier komt hij in aanraking met de arbeidersbeweging, discussieert met Domela Nieuwenhuis en sluit zich al snel aan bij Patrimonium, een organisatie voor protestantse werklieden, waarvan ook patroons en anderen (vaak dominees) buitengewoon lid kunnen zijn. Deze vereniging beheert een ziekenkas en een weduwenfonds en streeft naar ontwikkeling en ontspanning van arbeiders in Christelijke zin, en wil zo een harmoniemodel aanbieden als alternatief voor de klassenstrijd van de sociaal-democratie. Patrimonium wil in de protestantse zuil meer zijn dan een vakvereniging en komt dan ook op gespannen voet te staan met de Anti-Revolutionaire Partij. Om de eenheid te herstellen, wordt ook in 1891 het eerste Christelijk-Sociale congres gehouden, waar zowel Kuyper als het bestuur van Patrimonium water in de wijn doet: Patrimonium stelt geen kandidaten voor de Kamer en de ARP houdt met haar sociaal programma rekening met de wensen van Patrimonium.
Talma begint zich hierna ook in de politiek te profileren. Hij spreekt op verkiezingsbijeenkomsten ter ondersteuning van ARP kandidaten en zet zich daarbij zowel af tegen liberalen als socialisten, maar vooral tegen liberalen. Ook wordt hij redacteur van het verenigingsblad Patrimonium, en neemt daar in protestantse kringen gedurfde standpunten in: hij bepleit erkenning van het stakingsrecht van arbeiders en ziet een taak voor de overheid in het regelen van de sociale kwestie. De opvatting waartegen hij zich afzet, lijkt uit een andere wereld te komen: Paulus vermaant in zijn brieven (in de Statenvertaling) knechten om hun meesters in alles gehoorzaam te zijn, en dit wordt gezien als een rechtstreeks Bijbels stakingsverbod. Talma wijst erop, dat het woord voor knechten in de grondtekst `slaven’ betekent, en dus niet van toepassing is op loonarbeiders, maar ondervindt bij deze opstelling veel wantrouwen. Wanneer hij een keer niet op de redactie is, verschijnt een bijdrage in het blad Patrimonium, waarin tegen zijn standpunt wordt gewaarschuwd onder de titel: Verscheur de Schrift niet!
In 1901 verslaat hij Troelstra in Tietjerksteradeel bij de Kamerverkiezingen en geeft zijn predikantschap op. Hij spreekt vaak in de Kamer, over allerlei onderwerpen en altijd ter ondersteuning van het kabinet-Kuyper, ook wanneer hij over een onderwerp zich eerder in andere zin heeft uitgesproken – zoals bij het optreden van Kuyper tegen de spoorwegstaking. Na de val van het kabinet- Kuyper keert Kuyper als een slecht verliezer niet naar de Kamer terug maar begint aan een wereldreis. Talma neemt met Heemskerk de leiding van de ARP- fractie op zich. Het liberale kabinet-De Meester komt snel ten val, en in het kabinet-Heemskerk wordt hij minister van Landbouw, Nijverheid en Arbeid. Nu kan hij beginnen aan het vormgeven van sociale wetgeving. Kuyper, die meer belangstelling had voor de onderwijskwestie dan voor sociale voorzieningen, had wel een wetsontwerp ingediend, maar veel te laat in de parlementsperiode om het Staatsblad te halen. Talma maakt grote indruk door zijn dossierkennis. Hij ziet in, dat wanneer de markt de kans krijgt om alleen in de betere risico's te voorzien, de overheid met de kwade risico's blijft zitten en pleit voor een uniforme regeling. Maar hij moet voorzichtig laveren om nu van liberalen, dan van socialisten steun te krijgen, omdat hij lang niet altijd kan rekenen op steun van de Christelijke partijen, zelfs niet van zijn eigen ARP.
Voor velen is bijvoorbeeld een verbod van nachtarbeid voor alle bakkers, ook de zelfstandige, in strijd met het recht van een huisvader om in eigen huis te doen wat men wil – ondanks dat vele bakkers om dit verbod hadden gesmeekt, omdat geen sprake was van vrije wil, maar bittere noodzaak in de concurrentie tegen de broodfabrieken. Een regeling die sociale zekerheid voor iedere Nederlander behelst, is in dit klimaat uitgesloten. Alleen maatregelen beperkt tot arbeiders met een laag loon maken kans. Talma presenteert het pensioen voor deze arbeiders slim als uitgesteld loon, en niet als een staatsvoorziening. Zijn Ziektewet en Invaliditeits- en Ouderdomswet komen in geamendeerde vorm in het Staatblad, al heeft hij alleen de invoering van de Ouderdomswet kunnen meemaken, waarbij arbeiders onder een loongrens vanaf 70 jaar drie gulden per week krijgen.
Bij de verkiezingen van 1913 krijgt hij geen kiesdistrict meer aangeboden en na een jaar wordt hij weer predikant.
Gerard van Krieken is gepensioneerd geschiedenisleraar aan het Kennemer Lyceum. Zijn eerdere publicaties liggen op het gebied van zijn proefschrift uit 1976, Noord-Afrika.
Hij schrijft in zijn voorwoord, dat hij een zo volledig mogelijk beeld heeft willen schetsen met een fijn penseel, anders dan de twee eerdere biografieën, die met brede streken zouden zijn geschilderd. Deze beeldspraak is wel door recensenten overgenomen. Ik ben bang dat ik het niet kan nazeggen. Het beeld van Talma dat in dit boek naar voren komt, lijkt heel erg veel op dat uit De rode dominee van De Hoop & Bornebroek. Het is ook niet gedetailleerder. Dit laatste is niet vreemd, want de boeken verschillen niet wezenlijk in lengte. Van Krieken besteedt wat meer aandacht aan theologische discussies en interne ruzies in Patrimonium, De Hoop & Bornebroek wat meer aan parallelle ontwikkelingen op sociaal gebied. Beide boeken halen zoveel mogelijk uit de schaarse egodocumenten en de parlementaire documentatie.
De aanpak van de boeken om dit materiaal aan te vullen, is wel heel verschillend: De rode dominee baseert zich vooral op secundaire literatuur, de biografie van Van Krieken voor een groot deel op artikelen uit tijdschriften en (vooral) kranten. Mij komt daarbij als wat merkwaardig over, dat De Telegraaf vaak wordt geciteerd door een verwijzing naar wat de Leeuwarder Courant over een artikel in De Telegraaf schrijft. Krantenartikelen munten echter vaak niet uit in persoonlijke details en achtergronden, en de extra oogst uit deze bron is dan ook relatief schraal.
Al vermeldt Van Krieken de politieke kleur van een krant, hij lijkt bij al zijn citaten zonder meer van de correctheid van het geschrevene uit te gaan. Naar mijn mening zou zowel bij kranten als bij een studentenalmanak voor een zekere eenzijdigheid en onvolledigheid mogen worden gevreesd. Als een krant in 1916 woordelijk weet weer te geven wat een boer in Heinenoord in 1888 na een preek heeft gezegd (noot 34 op pg. 36), moeten we dat dan zonder meer geloven, zeker als het in een In Memoriam staat? En als de Middernachtszending zelf zegt beter dan de politie geïnformeerd te zijn over de prostitutie in Arnhem (p.71), is dat dan ook zo?
Ook heb ik mij regelmatig achter het oor gekrabd, wanneer Van Krieken weer eens iets ongetwijfeld vindt. Waarom moeten we er zo zeker van zijn, dat Talma met tevredenheid terugkeek naar zijn werk in de Staatscommissies (pg. 142), als daar kennelijk geen bronnen voor zijn? En als van een student in de theologie wordt gezegd, dat voor hem De Heere is mijn herder, mij zal niets ontbreken geen loze woorden zijn, heb ik met belangstelling de noot opgezocht om te zien hoe Van Krieken daarachter is gekomen. Maar in de noot staat slechts dat dit psalm 23 in de Statenvertaling is.
Soms schept Van Krieken ook meer sfeer dan de bronnen toelaten. Zo wordt op pagina 51 gesuggereerd, dat een enthousiaste zaal na de toespraak van Kuyper spontaan een lied aanhief. Uit het proces-verbaal van de vergadering blijkt, dat eerst de voorzitter de spreker bedankte, en dat dit lied op het programma stond. Een ander voorbeeld: het is natuurlijk best mogelijk dat Stocker, een uitgenodigde doch niet gekomen gast op een congres, door Talma met alle egards behandeld zou zijn als hij wel gekomen zou zijn. Maar we moeten ons erbij neerleggen, dat zekerheid hierover onmogelijk is. Ook denk ik, dat we niet zeker kunnen weten, of en zo ja welke oneigenlijke vooroordelen bij kiezers de echte oorzaak waren bij het uitbrengen van hun stem op een bepaalde kandidaat (pp. 64, 79, 154). Verder weten we gewoon niet, of het bestuur van Patrimonium bij de voorbereiding van de jaarvergadering in 1905 over de opheffing van het Christelijk Arbeidssecretariaat heeft gesproken (p. 131) – en wat we wel weten, geeft geen enkele aanwijzing om dit te vermoeden.
Van Krieken stelt als vanzelfsprekend, dat aan de belangstelling van Kuyper voor de belangen van de arbeiders in 1901 niet hoeft te worden getwijfeld (p. 103) – volgens mij wijzen de daden van zijn kabinet in een andere richting. En tenslotte: zou alles tussen Talma en Kuyper goed zijn gekomen, indien Talma in plaats van zijn eigen wetsontwerpen voor sociale verzekering op te stellen, die van Kuyper opnieuw had ingediend? Zouden die voorstellen zonder probleem door de Kamer zijn aangenomen (pg. 193)? Van Krieken twijfelt er niet aan, en weet zelfs hoe Talma dan de geschiedenis in zou zijn gegaan.
Van Krieken's boek is persoonlijker dan dat van De Hoop & Bornebroek, met alle voor- en nadelen die daaraan vastzitten, dat hoop ik met deze voorbeelden duidelijk te hebben gemaakt. Beide boeken zijn het er over eens, dat met alle beperkingen en tegenwerking Talma als minister zijn tijd ver vooruit was. Dat heeft consequenties voor wie als de voornaamste tegenwerker dan wel medestander wordt aangemerkt. Feit is, dat zowel Kuyper, De Savornin Lohman als de meeste liberalen tegen belangrijke voorstellen van hem hebben gestemd, en sommige socialisten voor. Wie zich in deze boeiende persoon wil verdiepen, kan ik alleen maar aanraden om beide boeken te lezen. Het beeld van de hoofdpersoon is hetzelfde, maar de bijrollen en tegenstanders hebben andere kleuren.
Mr. Drs. W Pelt
Lange Dreef 57, 2285 KA Rijswijk
Trefwoorden: Nederland, 19e eeuw, 20e eeuw, Sociale wetgeving, Arbeidersbeweging, Christen-socialisme, Anti-Revolutionaire Partij.