Blind in een gidsland
Over de bejegening van mensen met een visuele beperking in de Nederlandse verzorgingsmaatschappij, 1920-1990.
Paul van Trigt
207 pp, € 22,-
isbn/issn: 978-90-8704-408-4
Passage Reeks 43, Geïllustreerd

Blind in een gidsland

(recensie: Susan Derksen)

 

Paul van Trigt, Blind in een gidsland. Over de bejegening van mensen met een visuele beperking in de Nederlandse verzorgingsmaatschappij, 1920-1990. Hilversum, Verloren, 2013 (Passage Reeks 43) 207 pp, illustraties in zwart-wit, ISBN 978-90-8704-408-4, € 22,-
 
‘Uw medelijden helpt Uw blinde medemensen geen steek verder.’ Halverwege de twintigste eeuw gaf een informatiefolder voor de blindenzorginstelling Sonneheerdt te Ermelo al aan hoe belangrijk het is dat blinden en slechtzienden leren om zichzelf te onderhouden. In de praktijk is de zienswijze op huisvesting, onderwijs en werkgelegenheid voor blinden echter steeds heel wat minder eenduidig geweest en sprak het allesbehalve vanzelf dat iemand met een visuele handicap een onafhankelijk bestaan kon opbouwen. Een eigen woning, een volwaardige baan, meedraaien in de maatschappij: het heeft sinds de oprichting van het eerste blindeninstituut nog lang geduurd voordat er in Nederland daadwerkelijk naar deze positie werd toegewerkt.
            In Blind in een gidsland wordt duidelijk en in prettige korte paragrafen uitgelegd hoe in Nederland door de jaren heen (1920-1990) werd gedacht over de benodigde zorg voor visueel gehandicapten. Aan de basis van deze zienswijze staan twee uitgangspunten: enerzijds de logica van het zorgen, de religieus en/of filantropisch geïnspireerde initiatieven en gesegregeerde woon- en werkvormen, van waaruit in eerste instantie werd gedacht, en anderzijds de normaliteitslogica met emancipatie en overheidsbemoeienis, die pas vanaf de jaren ‘tachtig in gebruik raakte. De auteur benadert de geschiedenis in dit werk vanuit de disability history, de internationale geschiedschrijving over mensen met een beperking. De beperking wordt hier niet alleen opgevat als een fysiek gebrek, maar ook als een sociale constructie, waarbij de maatschappij bepaalt hoe deze constructie eruit ziet en deze ook kan beïnvloeden. Hoewel de auteur het schrijven van disability history niet als doel op zich heeft gesteld, pleit hij wel voor een plaats voor het concept (dis)ability  “in de gereedschapskist van de historicus naast concepten als gender, religie en klasse” (p.158).
            Voor de totstandkoming van deze studie kon de auteur putten uit een verscheidenheid aan bronnen. Het merendeel bestond uit papier, te denken valt aan notulen, jaarverslagen, voorlichtingsmateriaal en een grote hoeveelheid secundaire literatuur. In het verleden is al regelmatig meer algemeen onderzoek gedaan naar de geschiedenis van zorg en onderwijs voor mensen met een beperking, waardoor de literatuur de mogelijkheid bood om de in dit onderzoek behandelde casus in een kader te plaatsen. Daarnaast voerde de auteur gesprekken met personen die in zekere mate betrokken waren bij de Vereniging Bartiméus-Sonneheerdt. Ook deze interviews werden in bescheiden mate als bronmateriaal gebruikt.  
            Een vernieuwend aspect van dit boek is dat de positie van Nederland in het opzicht van de blindenzorg wordt verklaard ten opzichte van andere landen. Na de twee wereldoorlogen kwamen er in Nederland naar verhouding veel minder mensen met een beperking terug uit de oorlog, er waren minder oorlogsblinden, dus kon de blindenzorg hoofdzakelijk vanuit de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties worden verleend en was het minder nodig dat de overheid ingreep om ervoor te zorgen dat gehandicapten (weer) zelfstandiger werden als onderdeel van de maatschappij. Zolang er initiatieven uit liefdadigheid bleven bestaan, konden zij wegens hun relatief geringe aantal immers nog worden verzorgd.  
            De ontwikkeling van begeleiding van visueel gehandicapten wordt onder meer uitgelegd door middel van een casus over instituut Sonneheerdt te Ermelo. De keuze voor deze casus werd gemotiveerd door het uitgebreide en complete archief van deze instelling, en door het feit dat de vereniging Bartiméus-Sonneheerdt dit archief en onderzoeksfinanciering aan de VU Amsterdam beschikbaar stelde. Deze milde vorm van ‘belangenverstrengeling’ lijkt in dit onderzoek een kritische en open benadering van het beleid van Sonneheerdt overigens niet in de weg gestaan te hebben. Sinds de opening in 1926 maakte het instituut een groot aantal ontwikkelingen door en het boek schetst een duidelijk beeld van de inrichting van het bestuur, de behandeling van de bewoners van het instituut en ook van hun reactie hierop. Interessant hierbij is weer dat er zeker initiatieven werden genomen om de bewoners aan betaald werk te helpen, maar dat segregatie van dit werk steeds bleef bestaan, zodat er van enige emancipatie nauwelijks sprake was. Deze situatie bleef bestaan totdat in de jaren `zeventig een Vakopleiding werd opgericht binnen Sonneheerdt, die succesvol en van overheidswege ondersteund steeds meer binnen de normaliteitslogica ging opereren. Vanaf dit moment werden integratie, professionalisering en emancipatie steeds meer vanzelfsprekend.
Het belang van een onderzoek als dit wordt nog eens onderstreept in de conclusie, waar de auteur met heldere argumenten en duidelijk gemotiveerd pleit voor meer oog voor de lessen die de geschiedenis ons leert. Hoewel blinden en slechtzienden vandaag de dag meer mogelijkheden hebben dan pakweg een eeuw geleden, zouden beleidsmakers en zorginstellingen ook nu nog kunnen leren van het verleden. Twee vragen uit de conclusie zouden zij zich aldus de auteur, afgaande op de kennis die in dit boek is verzameld, zeker moeten stellen. Ten eerste is de vraag of het – nu de onoverzichtelijke lappendeken aan begeleidingsinitiatieven van voor de oorlogen eindelijk enigszins gecentraliseerd is – verstandig is dat de zorg tegenwoordig van overheidswege juist weer steeds verder gedecentraliseerd en gedeprofessionaliseerd raakt. De ervaringen uit het verleden bieden op dit punt weinig positieve vooruitzichten. Een tweede vraag zou zijn of er niet te rigoureus wordt gestreefd naar autonomie en normaliteit, in de richting van te veel gelijktrekken, met het risico dat degenen die niet goed mee kunnen komen uiteindelijk buiten de boot zullen vallen. Een definitieve oplossing of specifiek pleidooi geeft de auteur niet, maar hij wijst er terecht op dat de in zijn boek behandelde ontwikkelingen genoeg stof bieden tot nadenken.
 
Susan Derksen MA Susan.Derksen@live.nl
Trefwoorden: Nederland, 20e eeuw, Verzorgingsmaatschappij, Blindenzorg, disability history, Emancipatie