Holland:
geschiedenis en archieven van provincie(s) en gewest
Frans Willem Lantink en Jaap Temminck (red.) (redactie)
126 pp, € 14,-
isbn/issn: 978-90-8704-225-7
geïllustreerd

Holland:

(recensie: Aron de Vries)

 

Frans Willem Lantink en Jaap Temminck (red.) Holland: geschiedenis en archieven van provincie(s) en gewest (Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2014) geïllustreerd, 126 pag., ISBN 978-90-8704-225-7, € 14,-
In de Janskerk in Haarlem werd in 2010 een symposium gehouden met de bovenstaande titel. Dit heeft nu geresulteerd in een bundel met een gelijkluidende titel, die veel interessante bijdragen bevat.
               De bundel opent met een artikel van Thimo de Nijs `De geschiedenis van Holland in nationaal perspectief’ (pag. 13-22). De auteur weet in enkele pagina’s een duidelijk beeld te schetsen van het ontstaan van Holland, de opkomst van de Hollandse steden binnen het graafschap, het gewest tijdens de Republiek en Holland in de eenheidsstaat met vanaf 1840 de twee provincies Noord- en Zuid-Holland. De lezer wordt meteen meegenomen in deze lange geschiedenis en het is logisch dat de bundel hiermee opent. De vraag wordt gesteld waarin Holland in bestuurlijk en politiek opzicht afwijkt van de rest van het land. Een vrij ambitieuze vraag voor slechts enkele pagina’s. Weliswaar wijst de auteur op het grote belang van de steden in het gewest, die zo bepalend waren tijdens het ancien régime, en de grote stedenproblematiek in de moderne tijd, maar de beantwoording van de vraagstelling komt volgens mij onvoldoende uit de verf.
               In `Haarlem in Holland’ (pag. 23-36) beschrijft Jaap Temminck het netwerk van het Haarlemse stadsbestuur binnen het Hollandse vergadercircuit tijdens de Republiek. Beschreven worden de vele bestuursorganen waarin Haarlem participeerde en het Logement van de stad in Den Haag waarin de vertegenwoordigers verbleven als ze vergaderingen van de Staten van Holland bijwoonden. Maar ook vergaderingen van steden die gezamenlijk optraden tegen andere Hollandse steden in het gewest komen aan bod. Het zou aanbeveling verdienen dat soortgelijke studies ook gemaakt zouden worden voor andere Hollandse steden.
               In het artikel `Van provisioneel bestuur tot constitutionele tekentafel’ (pag. 37-53) schetst Joke Roelevink de gewestelijke herinrichting van Holland in de Bataafs-Franse tijd. Op heldere wijze weet Roelevink duidelijkheid te scheppen in de vele plannen, constituties en reglementen. De doorgevoerde centralisatie in deze tijd had ook moeten leiden tot een vermindering van het aantal bestuurders op provinciaal niveau. Dit doel werd niet gehaald.
               Tijdens het symposium gingen Piet de Rooy en Kees Ribbens met elkaar in debat over de mogelijkheid van een Hollandse canon. Kees Ribbens is in `Canons in veelvoud’ (pag. 55-64) duidelijk positief over de historische canon als genre. Daarin worden historische verenigingen, archieven, erfgoedinstellingen en toeristische activiteiten met elkaar verbonden, meent hij. Een aansprekend voorbeeld noemt hij niet. Volgens hem genieten sommige van die lokale canons een grote populariteit (pag. 64), maar hoe hij tot deze conclusie komt, blijft onduidelijk. Het is de vraag of de auteur daarmee uiting geeft aan de populariteit van het genre onder canonmakers zelf. In zijn bijdrage onderzoekt Piet de Rooy `De (on-)mogelijkheid van een canon voor Noord-Holland’ (pag. 65-69). Hij stelt dat elke provincie gemakkelijk een canon kan samenstellen, maar dat dit enkel moeilijk ligt voor de provincies Noord- en Zuid-Holland, die pas in 1840 zijn ontstaan. Maar Flevoland heeft een nog veel jonger verleden en kent wel een eigen canon. En het graafschap/hertogdom Gelre kent een veel groter gebied dan het huidige Gelderland; een soortgelijke complicatie doet zich voor in Noord-Brabant en Limburg. Het debat over nut en noodzaak van de historische canon werd in 2010 nog gevoerd, maar lijkt nu enigszins verstomd te zijn. Anno 2014 zou het goed zijn de balans op te maken.
               Een groot deel van de bundel wordt ingenomen door een archievenoverzicht van het graafschap, het gewest en de provincies (pag. 71-125). Dit is voorzien van een heldere inleiding van Yvonne Bos-Rops en Herman Oost, waarbij ze tevens duidelijk maken welke keuzes ze gemaakt hebben. Met de komst van internet lijkt de uitgave en publicatie van archiefoverzichten niet meer nodig. Men kan dergelijke lijsten toch simpel plaatsen op het web. Redacteur Frans Willem Lantink stelt: “Niets is minder waar” (pag. 7), maar argumentatie hiervoor ontbreekt. Bos-Rops en Oost schrijven zelf dat het doel was, deze archieven eenvoudiger vindbaar te maken. Een digitale publicatie lijkt me dan een veel logischer stap en voor mij had dit overzicht dan ook achterwege mogen blijven. Graag had ik dit ingeruild voor een bijdrage die primair zou zijn gegaan over de geschiedenis van de beide provincies die in 1840 ontstonden. Het ontbreken van een vergelijking van de ontwikkeling van Noord- en Zuid-Holland is volgens mij een omissie. Toch bevat de bundel een aantal boeiende, heldere artikelen.
Drs. Aron de Vries
Burg. Gaarlandtstraat 10
4205 CC Gorinchem
Trefwoorden: Nederland, Middeleeuwen. Nieuwe tijd, Nieuwste tijd, Holland, Noord-Holland, Zuid-Holland, Politieke geschiedenis, Archieven