Het noodlot van een ketter
(recensie: Han C. Vrielink)
Adriaan Koerbagh, Een licht dat schijnt op duistere plaatsen. Een verheldering van de voornaamste kwesties van theologie en godsdienst. Hertaling Michiel Wielema, Nijmegen, Uitgeverij Vantilt, 2014, 320 pp., geïllustreerd, ISBN 978-94-6004-170-9, € 19,95.
Bart Leeuwenburgh, Het noodlot van een ketter. Adriaan Koerbagh 1633–1669,
Nijmegen, Uitgeverij Vantilt, 2014², geïllustreerd in kleur, ISBN 978-94-6004-114-3, € 19,95.
Van Het noodlot van een ketter verscheen onlangs een tweede druk. Het interessante boek over de gedreven vrijdenker Adriaan Koerbagh kreeg vorig jaar in vele dag- en weekbladen terecht lovende recensies.
In 1668 veroordeelden schout en schepenen de medicus en jurist Adriaan Koerbagh tot tien jaar opsluiting in het Rasphuis, gevolgd door tien jaar verbanning uit de stad. Dit omdat hij in zijn boeken theologie, godsdienst, Bijbel en de dogma’s van de gereformeerde kerk aan radicale kritiek had onderworpen. Al in 1669 stierf Adriaan in het Rasphuis.
Centraal voor Leeuwenburgh staat de vraag hoe het te verklaren is, dat Adriaan Koerbagh in 1668, in het toch zo tolerante Amsterdam, zo zwaar gestraft werd voor het publiceren van twee boeken. De auteur benadert zijn verklaring via twee invalswegen: enerzijds de radicalisering van de gebroeders Koerbagh en anderzijds de politieke en godsdienstige ontwikkelingen in Amsterdam.
Leeuwenburgh geeft een rijk geschakeerd beeld van de grote veranderingen die plaatsvonden op het gebied van natuurwetenschap en filosofie in de zeventiende eeuw. Door die wetenschappelijke revolutie beïnvloed ontwikkelden de gebroeders Johannes en Adriaan Koerbagh steeds radicaler ideeën op het gebied van filosofie, godsdienst, theologie en politiek. In 1668 publiceerde Adriaan Een Bloemhof van allerley lieflykheyd sonder verdriet, een kritisch woordenboek. Een voorbeeld van zijn redeneertrant en zijn spot : over de Bijbel concludeert Koerbagh dat het boek zoveel tegenstrijdigheden en onmogelijkheden bevat, dat het niet Gods woord kan zijn. Het was een ‘gewoon boek‘ te vergelijken met … Reintje de Vos of Tijl Uilenspiegel. Woedend drongen de gereformeerde predikanten bij het Amsterdamse stadsbestuur aan op de vervolging van Adriaan Koerbagh. Dat stadsbestuur kreeg in 1668 door verraad van de drukker ook het tweede boek van Adriaan in handen, Een ligt schijnende in duystere plaatsen, om te verligten de voornaamste saaken der Gods geleertheyd en Gods dienst, waarover hieronder meer.
In Amsterdam onderscheidde men drie groepen regenten: a) de ‘consistorialen’ of ‘fijnen’ (contra-remonstrants, calvinistisch en orangistisch), b) de ‘libertijnen’ of ‘rekkelijken’ (vrijzinnig, min of meer remonstrants, kritisch ten opzichte van de Oranjes) en c) de opportunisten of ‘waggelmussen’ die, afhankelijk van het politieke tij, nu eens met de ‘fijnen’, dan weer met de ‘rekkelijken’ meestemden. Van 1656 tot 1660 konden de gebroeders Koerbagh rekenen op de steun van hun voogd Lambert Reynst en andere machtige rekkelijke regenten. Maar in 1668 begon het getij te keren en konden Reynst en zijn politieke vrienden het zich niet meer veroorloven de inmiddels sterk geradicaliseerde Koerbaghs te beschermen. Sterker nog: er moest, aldus Leeuwenburgh, een afschrikwekkend signaal worden afgegeven aan de kring van vrijdenkers waar de Koerbaghs mee omgingen. Tevens moest de zware straf de predikanten tevreden stellen en rustig houden. De tolerantie in Amsterdam was niet principieel, maar pragmatisch.
Vrijwel de gehele oplage van Een ligt schijnende in duystere plaatsen, werd, conform het vonnis, verbrand. Slechts enkele exemplaren bleven bewaard; twee bevinden zich nu in het Museum Meermanno. Jonathan Israel noemt het boek in zijn Radicale Verlichting “een van de eerste en in alle opzichten een van de meest vergaande teksten van de Europese Radicale Verlichting” ( p. 214). De lezers van de mooie hertaling van Michiel Wielema zullen dat bevestigen. Het boek zou ongetwijfeld een grote invloed hebben gehad op andere vrijdenkers in de zeventiende en achttiende eeuw, maar de Amsterdamse magistraten hebben dat verhinderd.
Direct op de eerste bladzijden van Een licht dat schijnt op duistere plaatsen is het duidelijk dat met “een licht” de rede wordt bedoeld en met “duistere plaatsen” het geloof en al wat daarmee samenhangt: de dogma’s, de geestelijkheid en hun dwalingen op theologisch en godsdienstig gebied, het zaaien van haat door de predikanten tegen redelijk denkenden, het misleiden van het volk, etc. Adriaan Koerbagh wil dat alle mensen, maar allereerst de politici, met behulp van dit boek geloof en theologie onbevooroordeeld onderzoeken. “Als mensen dit niet doen, zullen ze altijd in de drek van onwetendheid blijven rondwentelen,” (p. 11).
God aldus Koerbagh, valt samen met de natuur; God spreekt niet door de Bijbel, maar het eigenlijke woord van God is de rede. De Bijbel is een duister boek, waarover “men terecht (kan) zeggen dat de joden het vaak oneens zijn over de zin en interpretatie van de Schrift, maar dat de christenen elkaar er vaak dood om slaan”(p. 128). Koerbagh bewijst dat de zogenaamde drie-eenheid van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest iets onmogelijks is; het geloof in de drie-eenheid is volstrekt onredelijk, “het is maar een ijdel woordenspel dat door redeloze hersenen verzonnen is” (p. 62). In korte, scherpzinnige betogen verwijst Koerbagh het geloof in de erfzonde, de hemel, de hel, de duivel, demonen en engelen naar het rijk der fantastische verzinsels.
Wielema beschouwt Adriaan Koerbagh als een gedrevene, die het volk wilde bevrijden van zijn onwetendheid en van het bedrog door de geestelijken. Een hervormde religie, op grond van de rede, zou de grondslag vormen voor een democratischer republiek. Adriaan Koerbagh was, volgens Wielema, geen atheïst, maar een radicale religieuze hervormer (zie Leeuwenburgh, p. 223). Na lezing van Wielema’s hertaling van Een licht dat schijnt in duistere plaatsen kan men dat zonder meer beamen.
Han C. Vrielink
Trefwoorden:
Nederland, Amsterdam, 17de eeuw, Radicale verlichting, Theologie