Vieze liedjes uit de 17e en 18e eeuw
(recensie: Drs. Gert Jan Grinwis)
Annemieke Houben (red.), Vieze liedjes uit de 17e en 18e eeuw. Nijmegen, Vantilt 2014; paperback, geïllustreerd in kleur, 248 pp, ISBN 978-94-6004-169-3, € 19,95.
Toen aan het einde van de negentiende eeuw het werk van de Tachtigers verscheen, werden de erotische scenes uit bijvoorbeeld Een liefde van Lodewijk van Deyssel door velen als onzedelijk en immoreel ervaren. Na een eeuw van door de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen voorgestane zedelijke verheffing was het bepaald niet vanzelfsprekend om in het openbaar zelfs maar in bedekte termen erotiek ter sprake te brengen. Het lijkt erop dat dit ooit anders was. Daarvan getuigt de pas verschenen bloemlezing met schunnige versjes uit de zeventiende en achttiende eeuw, verzorgd door letterkundige en kunsthistorica Annemieke Houben.
Houben beoogt met het opnieuw onder de aandacht brengen van de erotische afdeling van de vaderlandse zangtraditie uit de zeventiende en achttiende eeuw, een leemte te midden van de vele publicaties over de vroegmoderne tijd te vullen. De in die tijd zeer populaire pedagogische werken van Jacob Cats, als Houwelick en Trou-ringh, bedoeld om het publiek zedelijk op te voeden, zijn bekend, maar over de erotica uit die tijd is nog maar weinig gepubliceerd. Zoals Houben opmerkt, zullen maar weinig versjes naar het leven opgetekend zijn, maar desalniettemin bieden ze een verrassend inzicht in de heersende zeden en de omgangscultuur.
In de vieze liedjes gaat het er buitengewoon vrolijk aan toe, een keur aan metaforen passeert de revue. Zo wordt er met graagte op de fluit gespeeld, worden vruchtbare akkers bewerkt, laadstokken in stelling gebracht, hengels uitgeworpen, poezen gekoesterd en wordt met een wel heel bijzondere klisteerspuit een buurmeisje met liefde verlost van haar buikpijn. Dat bepaalde thema’s door de eeuwen heen populair gebleven zijn, blijkt niet alleen uit de vele pastorale scenes waarin herder(inne)tjes met de fluit in de weer zijn. Ook monniken en hun vermeende praktijken zijn nog altijd een geliefd onderwerp van spot, ook al zijn zij vanaf het einde van de zestiende eeuw schaars geworden in de Republiek. Daarnaast wordt de prostitutie bezongen. Bleke Mietje, Rode Tiet, Dolle Griet en nog vele anderen blijken daadwerkelijk teruggevoerd te kunnen worden op in die tijd in de branche werkzame dames.
Naast een groot aantal liedjes die onomwonden over seks gaan, zijn veel versjes behalve tot vermaak ook ter lering bedoeld. Het kan dan gaan over moeders die hun kinderen waarschuwen voor vrouwen die de broek aan hebben. Of de naïeveling wordt er op gewezen dat bepaalde types uit zijn op zijn of haar beurs. Maar ook steviger onderwerpen worden bij de kop gevat. In verzen gevatte waarschuwingen reppen over de straf die op onzedelijkheid volgt, zo niet op aarde, dan toch wel in het hiernamaals. Voor wat betreft de in het aardse leven te ervaren gevolgen van het rijden van een scheve schaats wordt vooral gewaarschuwd voor de welig tierende seksueel overdraagbare aandoeningen. De doelgroep van dergelijke waarschuwingen is meestal de jeugd, die bij de gang naar volwassenheid behoed dient te worden voor grote misstappen. Vooral jongedames worden met pedagogische lessen bedacht. Zij worden bij herhaling gewezen op hun plicht om als maagd de huwelijkse staat binnen te gaan. Verder mogen de meisjes niet vergeten dat ze het initiatief van de man af dienen te wachten. Dat niet iedereen met genoegen akkoord gaat met de geldende regels, vormt dan wel weer een nieuwe bron van hilarische schunnigheden. Echter, ondanks alle jolijt blijven de conventies intact. Dat betekent ook dat homoseksualiteit als onderwerp gemeden wordt als de pest. In het enige liedje dat hierover rept, wordt de hoop uitgesproken dat de pijnen van marteling en executie maar iets van de tegennatuurlijke zonde teniet zullen mogen doen.
De meeste liedjes zijn geschreven vanuit het perspectief van de man. Volgens Houben wil dat echter niet zeggen dat de schrijvers alleen van de mannelijke kunne waren. Wie de daadwerkelijke auteur van een bepaalde tekst was, is echter zelden vast te stellen. Het valt te verwachten dat de meeste schrijvers in het openbaar niet met hun wellustige pennenvruchten geafficheerd wensten te worden.
Dat de schrijvers onbekend bleven, vormde geen beletsel voor de verspreiding van de teksten. De liedjes werden niet alleen losbladig verkocht, er verschenen ook boekjes, geïllustreerd en wel, soms in kostbare luxe-edities. Van veel uitgaven bestaan alleen nog vermeldingen in bijvoorbeeld advertenties. Maar gelet op het feit dat het laten maken en afdrukken van illustraties een dure bezigheid was, moeten de oplagen van dergelijke boekjes aanzienlijk geweest zijn. De melodieën werden doorgaans niet afgedrukt. In plaats daarvan was het gebruikelijk om te vermelden op welke wijs de onderhavige tekst gezongen diende te worden. En gezongen werd er: op straat, in de kroeg, op jaarmarkten, bij bruiloftsfeesten. Protesten vanuit orthodox-christelijke hoek deden weinig af aan het feit dat, nota bene, vanuit alle lagen van de bevolking de vraag naar nieuw materiaal bleef bestaan. Pas in de negentiende eeuw kwam de stroom aan uitgaven tot stilstand.
Na een inleiding op de bloemlezing worden de krap honderd geselecteerde vieze liedjes door Houben gerangschikt naar onderwerp. Ieder lied wordt voorafgegaan door een korte toelichting, zodat de lezer een beter begrip krijgt van de context. In de marge worden in onbruik geraakte woorden of woordbetekenissen en metaforen voorzien van een hedendaags Nederlands equivalent. Achterin de bundel is een overzicht van de liedjes afgedrukt, met bij ieder lied vermeld op welke wijs de tekst gezongen diende te worden. Tevens staat aangetekend of de betreffende melodie nog voorhanden is. Via de website van de Nederlandse Liederenbank, www.liederenbank.nl, zijn een aantal teksten en melodieën op te zoeken.
De collectie liedjes die Houben aan de vergetelheid ontrukt heeft, biedt niet alleen een vermakelijke weergave van in voorbije tijden gebruikte obsceniteiten. De versjes op zichzelf geven inzicht in het leven van alledag in de zeventiende en achttiende eeuw. Samen met de, met hier en daar nauw verholen humor gelardeerde, inleidende teksten wordt een geheel nieuwe wereld ontsloten. De schrijfster verdient daarvoor alle lof. Zonder de verschijning van deze bundel met scabreuze versjes zou de lezer, om met Houben te spreken, “waarschijnlijk nooit kennis gemaakt [hebben] met de speciale klisteermethode van […] buurjongen Knelis […]. Dat zou toch jammer zijn geweest…” (blz. 122).
Drs. G.J. Grinwis
Trefwoorden: Nederland, Nieuwe tijd, Literatuurgeschiedenis, Cultuurgeschiedenis, Liederen, Seksualiteit