Mijn voornaamste daden en ontmoetingen
(recensie: Aron de Vries)
Jeroen Blaak (ed.), Mijn voornaamste daden en ontmoetingen. Dagboek van David Beck. Arnhem 1627-1628 (Hilversum, uitgeverij Verloren, 2014), Egodocumenten 31, 240 bladzijden., geïllustreerd, ISBN 978-90-8704-436-7, € 25,-
“Helder doch koel weder met noorder wint. Schreef eenigen voordichten, besocht den rector an den avont, zag zijn thuijs, hoorde hem spelen ende most zijnen gast blijven op een zoode vis die hem Sluijsken gebracht hadde.” Dit noteerde de Arnhemse Franse schoolmeester David Beck in zijn dagboek op 13 april 1627 (p. 59), een beschrijving van de dag die vrij kenmerkend is voor het gehele dagboek.
Beck begint elke dag namelijk met een beschrijving van het weer. Soms doet hij dat met slechts enkele woorden, “heerlijk weder” of “heet ende zoel weder” en soms uitgebreider. Zo noteert hij op 29 november “doncker ende meest nat, zuer weder met regen op de nacht ende sneeuwende daerop” (p. 126). Daarna volgt steeds een bondige beschrijving van enkele gebeurtenissen van zijn dag, als het klavecimbelspel van de rector van de Latijnse school of zijn eigen musiceren, de preken die hij hoort, de wandelingen die hij rond Arnhem maakt (vandaar mogelijk zijn interesse in het weer), de gesprekken die hij voert, het wel en wee van familieleden en kennissen, zijn interesse in bepaalde dames waarover hij gedichten schrijft en soms droomt.
Ondanks zijn poëtische aard, hanteert Beck een vrij zakelijke stijl en beschrijft vooral het leven van alledag. De titel van de editie die onlangs verscheen, schept een verwachting die niet wordt waargemaakt. Hij ontmoet weinig aansprekende personen en als de Prins van Oranje met zijn gezin Arnhem aandoet, ziet hij ze slechts op de markt. Ook zijn ‘voornaamste daden’ spreken niet echt tot de verbeelding. Dat de titel de lading niet dekt, kunnen we de editeur niet aanrekenen. De titel van het handschrift luidt immers Journael ofte dag-boeckie inhoudende mijnen ontfanck ende uijtgaef mitsgaders mijne voornaemste daden, wedervaeringen ende ontmoetingen, als oock de fortuijnen van mijne vrienden...”. Het handschrift bevat een dag-, een kas- en een brievenboek, waarbij enkel het eerste is uitgegeven.
Nu is David Beck geen onbekende in de historiografie. Al eerder verscheen namelijk een editie van een dagboek van zijn hand dat hij in 1624 schreef toen hij Frans schoolmeester was in Den Haag. Hier gaf hij les aan de kinderen van de hoogste Haagse kringen. Begin 1625 werd hij door het Arnhems stadsbestuur aangesteld als Frans schoolmeester. Het lijkt een stap terug van Den Haag naar Arnhem, maar in de hofstad was Beck volledig afhankelijk van het lesgeld van zijn leerlingen. Hij kreeg in Arnhem van de stad een vergoeding van 150 gulden per jaar en bovendien werd hem een woning toegewezen en 50 tonnen turf om dit huis warm te stoken.
Opvallend is dat in beide dagboeken nauwelijks iets geschreven wordt over de school. Gelukkig bevat het Arnhemse manuscript zijn financiële administratie, waaruit blijkt wie er bij Beck lessen volgden, hoe lang leerlingen er les namen en wat zij daarvoor moesten betalen. Dit wordt gepresenteerd in een aantal overzichtelijke bijlagen achterin het boek. Beck schrijft praktisch niets over de inhoud van het onderwijs en dat is een groot gemis. Mogelijk noteerde Beck dat in een ander geschrift, want het valt anders moeilijk te verklaren waarom hij dit toch belangrijke deel van zijn leven niet de moeite waard vond om te beschrijven. Maar hij schrijft ook nauwelijks over zijn kinderen. Nu werden die opgevoed binnen het gezin van zijn broers nadat zijn vrouw Roeltje van Belle in 1623 overleden was in het kraambed.
Lezend komen we veel te weten over het sociaal-culturele leven in een provinciestad. Beck was namelijk bevriend met de tekenaar, schilder, graveur en glazenmaker Herman Breckerveld, die een succesvolle werkplaats in Arnhem wist op te bouwen. Hij schreef zelf gedichten, deed aan kalligrafie en musiceerde naar hartenlust. Zo speelde hij violon, fluit, citer en zong psalmen. Maart 1628 kocht hij voor 15 gulden zelf een klavecimbel. Duidelijk zelf nog niet tevreden over zijn eerste stapjes op dit instrument noteerde hij “naer den eten raesde ick noch 1 uijr of 2 op de clavesingel” (p. 163). Geregeld noteert Beck dat het een ‘speeldag’ was. Aangezien het steeds een donderdag betreft, kan het zijn dat hij met zijn leerlingen musiceerde, maar de inleiding geeft hierover geen duidelijkheid. Tevens noteert Beck alle boeken die hij las, soms door hem zelf gekocht, soms van anderen geleend.
Men moet enige moeite doen om de vrij korte dagelijkse notities te lezen. Doet men dit, dan krijgt men een vrij goed beeld van de man en de tijd waarin hij leeft. Daarmee is het een belangrijke bron voor het dagelijks leven. Zo maken we bijvoorbeeld mee hoe Beck gecharmeerd raakt van vrouwen die hij ontmoet en hoe hij tracht ze het hof te maken. Zo neemt hij op een gegeven moment een “schoon ruijckerken” mee, bestaande uit een witte roos, viooltjes en andere bloemen en werpt ze in het venster van de schone G.N. (p. 194-195). Bij de put krijgt hij van haar als dank een “soet kusken”. Dit flirten heeft succes. In 1630 zal hij met deze Geertruijt Noot in het huwelijk treden. Ze krijgen drie kinderen, maar het huwelijk wordt in februari 1634 wreed gebroken als David op 39-jarige leeftijd komt te overlijden. Een man die van het leven heeft genoten en die we zo goed hebben leren kennen door zijn dagboeken is heengegaan.
Trefwoorden: Nederland, Arnhem, 17e eeuw, Egodocumenten, Cultuurgeschiedenis