Met trekschuit en draagstoel
Jan Alensoons Dag-register van een reijs door Vrankrijk, Italie, Switserland ende Duijtschland in 1723 en 1724
Helen H. Metzelaar (ed.) (Egodocumenten deel 32)
404 pp, € 39,-
isbn/issn: 978-90-8704-442-8
geïllustreerd

Met trekschuit en draagstoel

(recensie: Drs. Martha Catania-Peters)

 

Helen H. Metzelaar, ed., Met trekschuit en draagstoel. Jan Alensoons Dag-register van een reijs door Vrankrijk, Italie, Switserland ende Duijtschland in 1723 en 1724 (Egodocumenten, deel 32); Hilversum: Verloren, 2014, 404 blz., geïll., ISBN 978-90-8704-442-8, € 39,-
 
Met trekschuit en draagstoel heeft een titel die ons om de tuin leidt: de beschreven reis werd door Jan Alensoon met velerlei vervoermiddelen afgelegd, maar toch het meest met de postkoets, de trekschuit een goede tweede. De draagstoel kwam voornamelijk tevoorschijn bij moeilijk begaanbare bergpassen en ook bij het afleggen van ‘contravisites’ te Genua.
Waarom naar Italië? Natuurlijk wordt in de inleiding door Helen H. Metzelaar gerefereerd aan de Grand Tour, de traditie van de elite in de Republiek van de 17e en 18e eeuw (volgens mij tot begin 20e eeuw) om als afronding van de universitaire opleiding naar Frankrijk en Italië af te reizen en de culturele rijkdommen van de Romeinse oudheid, de Renaissance en Barok met eigen ogen te aanschouwen. Maar Alensoon gaat pas op 40-jarige leeftijd, bij vertrek is hij nog net 39, en niet ter afronding van zijn rechtenstudie. Vermoedelijke reden hiervoor is dat hij pas na het overlijden van zijn moeder, als erfgenaam, het benodigde geld bij elkaar kon brengen. Gebrek aan geld of niet, hij behoorde tot de gegoede burgers van Leiden, was regent van het Sint Catharina- en Caeciliagasthuis en lijkt de juiste persoon voor een Grand Tour te zijn geweest. Uit zijn omvangrijke en kritische reisverslag van 482 bladzijden (‘Dag-register van een korte Reijs’, p.7) spreekt eruditie, maar vooral een enorme authentieke nieuwsgierigheid, die zijn grote kennis van architectuur en beeldende kunsten misschien mede kan verklaren.
            Jan Alensoon was goed voorbereid. Hij had minstens vijf reisgidsen over Italië bij zich, maar ook had hij als gevorderd amateurzanger een komische dialoog van C.L. Pietragrua ingestudeerd waarmee hij zijn stembereik van 3 octaven ten gehore kon brengen. Hij droeg het lied tijdens muzikale bijeenkomsten ontelbare malen voor, wisselend tussen bas- en falsetstem, tot grote verbazing van zijn gehoor waaronder ook bekende zangeressen en (castraat-)zangers uit het Italiaanse muziekleven en de opera, toen een opkomende kunstvorm. Volgens Metzelaar, die al een bundeling van de muzikale ontmoetingen publiceerde, is dit het uitzonderlijke aan het reisverslag. Italië-reizen werden vaker opgetekend, met beschrijvingen van kerken en schilderkunst, maar nooit van het muziekleven.
 Alensoons verslag is om nog een andere reden opvallend: hij schrijft ook over de Gotiek, waarvoor pas later in de Romantiek belangstelling zou ontstaan. Verder betreft het merendeel van de aantekeningen toch ook hier de kerken, gevolgd door paleizen, villa’s (of lustplaatsen), tempels, theaters, schilderijen, beelden, inscripties, bibliotheken, verzamelingen, kastelen, fonteinen, bruggen!, begraafplaatsen, en ook landschappelijk schoon. Ook ontmoetingen, uitjes, kerkelijke optochten en allerhande eigenaardigheden die hem treffen, worden genoteerd.
Hoewel Alensoon van begin tot het einde van zijn reis alles beschrijft wat hij tegenkomt, zoals de Notre Dame te Parijs en de koning te Versailles, die hij daar ziet eten, gaat het verslag toch hoofdzakelijk over Italië. De beschrijvingen worden steeds uitvoeriger, zodat het land ons steeds wonderbaarlijker en rijker voorkomt. Vooral de notities over Rome en Napels zijn indrukwekkend. Hij verzucht dan wel eens: ‘De kostelijkheeden van de kerken en paleijsen te beschrijven is mij onmoogelijk, daar toe kunnen dienen de boeken waar in de selve in het breede beschreeven worden.’ (p.173), om vervolgens lustig verder te schrijven over de ene bezienswaardigheid na de andere. Soms gaat hij over op het paardenmiddel van de opsomming: ‘Dit volgende is het voornaamste alhier, naamentlijk, een seer groote saal wiens wulf door Pietro di Cortona beschilderd is. Een zeer schoone Diana van Ephese. Brutus, met de hoofden van sijne twee soonen, met zijn linkersijde op een daadelboom rustende…’(p.217-218), en zo nog een bladzijde door. Iets wat hem ook bezig houdt, zijn de papieren vensters in de huizen, en in Napels bemerkt hij dat er nu weer glas in de ramen zit. Dit zal best waar zijn, want Napels was toen rijk en welvarend, en met Parijs één der grootste steden van Europa.
Waar schrijft Alensoon eigenlijk niet over? Nou, dat is nog wel wat. Wat voor bagage had bijvoorbeeld bij zich, en hoe veel? We horen daar weinig over. Hij heeft in ieder geval kleren en reisboeken te verslepen. Ergens schrijft hij dat de chaise met bagage in de trekschuit past. En brieven, hij moet een vracht aan brieven bij zich gehad hebben, waarmee hij contacten legde met hooggeplaatste personen, die hem wegwijs konden maken en introduceren bij de stedelijke elite. Of ontving hij die brieven tijdens zijn reis op de ‘postdagen’? En de grote pruik, waarmee we hem op afbeeldingen zien, was die mee?
De inleiding is onmisbaar om het reisverslag goed te kunnen begrijpen. De meest opvallende zaken uit het ‘dagregister’ worden verduidelijkt, en in grote lijnen wordt het verloop van de reis beschreven met een nuttig kaartje van de route en de pleisterplaatsen. Men weet niet zo heel veel over de persoon Alensoon, maar gelukkig toch wel de belangrijkste zaken, zoals zijn familiegeschiedenis, zijn opleidingen, zijn publicaties (onder andere een vertaling van een Franse studie over gedenkpenningen) en enige van zijn werkzaamheden. Vanaf zijn 50ste levensjaar tot zijn 82ste is hij ontvanger extra-ordinaris verponding van Leiden. Op 85-jarige leeftijd schrijft hij zich nog eens in aan de Universiteit van Leiden, hopelijk uit interesse en niet vanwege de juridische immuniteit die de universiteit toen verschafte.
In de inleiding wordt ook aandacht besteed aan Alensoons houding ten opzichte van het Rooms-katholieke leven in Italië. Hij is ruim van geest en lijkt geen moeite te hebben met de katholieke rituelen. Over het Jodendom valt hem op dat er vrijheid beperkende maatregelen zijn in steden als Venetië, Mantua en Ancona. In Mantua heeft hij een brief voor de joodse Sabbato d’Emanuel Vita, die hem wat door de stand rondleidt.
Een aantal vragen blijft in de inleiding onbeantwoord. Waar kwam zijn geleerdheid vandaan? Hij was beslist een boekenwurm, maar kan dat zijn enorme culturele kennis afdoende verklaren? En waarom heeft Alensoon zijn reisverslag niet gepubliceerd? Hij is dat van plan geweest, gezien zijn later geschreven Bladwijser, namen- en zakenregister van nog eens 64 bladzijden en nog andere toevoegingen. Metzelaar geeft er geen verklaring voor en constateert alleen dat het journaal in manuscript is gebleven. Ook kun je je afvagen waar het manuscript is bewaard. Het bevindt zich nu bij de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam en zou in 1953 zijn aangekocht (p.7, noot 1). De vraag van wie het werd aangekocht, wordt niet gesteld, wat je toch mag verwachten bij een eerste publicatie. Verder is er natuurlijk een verantwoording van de uitgave te vinden en achterin het boek zijn behalve de noten, de Bladwijser en de literatuurverwijzingen van Alensoon zelf, nog een verklarende woordenlijst, een literatuurlijst en een namenregister toegevoegd.
Wat de historische wetenschap zal hebben aan dit reisverslag, afgezien van de al gepubliceerde passages over het Italiaanse muziekleven, is niet meteen te benoemen. Beschrijft Alensoon kunstschatten die niet eerder zijn beschreven, en die nu niet meer bestaan? Gebouwen en monumenten die zijn afgebroken en uitgewist? Vast en zeker, maar dat wordt natuurlijk zoeken in een hooiberg, en verdwenen culturele rijkdommen zijn in Italië hopelijk beter gedocumenteerd. Goed, wat we er mee aan moeten, zal nog wel blijken. In ieder geval is het boek een aanrader voor wie nog eens een rondreis of ‘Grand Tour’ door Italië overweegt. Je komt er op een verloren namiddag zeker voor in de juiste stemming!
 
Drs. Martha Catania
Tsaar Peterstraat 7a
1018 NW Amsterdam
 
Trefwoorden: Nederland, 18e eeuw, Cultuurgeschiedenis, Egodocument, Italië