Het is een gelukkige gedachte van deze uitgever geweest, een reeks kleine monografieën het licht te doen zien waarin worden aangeboden wat ik zou willen noemen voetnoten bij de vaderlandse geschiedenis. Het is duidelijk de bedoeling op wetenschappelijk verantwoorde wijze maar toch voor een breed publiek in te gaan op fenomenen die in handboeken en overzichten ook wel een plaats vinden maar daar alleen al om praktische redenen slechts summier kunnen worden behandeld.
In dit deeltje gaat de journalist Frans Glissenaar uit van een brochure die in 1914 verscheen en waarvan de titel de waarde van een door grote groepen Nederlanders aanvaarde volkswijsheid heeft gekregen. De auteur, Jhr. Christoph Georg Sigismund Sandberg, werd in 1866 op Java geboren en overleed na een turbulent leven in 1954 in Zuid-Afrika, waar hij tegen de eeuwwisseling een aantal jaren had doorgebracht, onder meer als secretaris van de Boerengeneraal Louis Botha. Politiek heeft hij stellig ver rechts van het midden gestaan, zoals 'Indië verloren, rampspoed geboren' ook lange tijd een leuze geweest is die het vooral in conservatieve milieus goed deed. Glissenaar deelt over Sandberg en diens geschrift veel interessants mee dat tot nu toe hoogstens in kleine kring bekend was. Mij verbaast daarbij wel dat hij geen verband legt tussen de brochure en de beweging 'Indië Weerbaar', die tijdens de Eerste Wereldoorlog in de ontwikkelingsgeschiedenis van wat nu Indonesië heet niet zonder betekenis geweest is.
Na zijn relaas betreffende Sandberg, diens brochure en de invloed daarvan tracht Glissenaar niets meer of minder te doen dan een overzicht te geven van de Indonesisch-Nederlandse betrekkingen tussen het einde van de 16e eeuw en nu. Dat hij daarin naar mijn mening niet geheel geslaagd is, ligt misschien wel vooral daaraan dat hij zo weinig ruimte ter beschikking had, hoewel het overzicht bijna 90 % van het boekje beslaat.. Daardoor blijft veel onvermeld. Bij wat wél vermeld wordt, dringt de vraag zich op naar de toegepaste selectiecriteria. Waarom wordt Van Heutsz wel genoemd (op p.25) en Snouck Hurgronje niet? Waarom is wel sprake van de bijna fascistoïde Vaderlandsche Club (op p.30) en niet van zijn progressieve tegenhanger, de Stuw? Een enkele mededeling is manifest onjuist. Zo is de merkwaardige condottiere Raymond Westerling beslist niet in 1950 "in opdracht van minister-president Drees" Indonesië uitgesmokkeld (p.73). Dit was het werk van een groepje samenzweerders die zich weinig of niets van de gevestigde gerzagsverhoudingen aantrokken. Ik herinner me nog levendig hoe de Marinecommandant in Indonesië, admiraal Kist, tegenover mij tegen het einde van zijn leven in een persoonlijk gesprek blijk gaf van zijn heftige verontwaardiging, dat één van 'zijn' Catalina-vliegboten zonder zijn medeweten bij deze actie gebruikt was.
Het taalgebruik doet soms wat merkwaardig aan. Zo wordt gewaagd van de 'bewindvoerders' van de VOC in plaats van de 'bewindhebbers' en wordt Coen aan het begin van zijn loopbaan aangeduid als 'junior-koopman' in plaats van 'onderkoopman' (p. 15). De 'Karel Doorman' (p.78) was geen vliegdekschip maar een vliegkampschip. De contekst waarin die term gebruikt wordt, maakt 'ABN-bank' tot een anachronisme. Beter zou zijn 'Nederlandsche Handel Maatschappij' (p.94).
Uit het bovenstaande moge blijken waarom Glissenaar naar mijn mening niet geheel geslaagd is bij de uitvoering van de wel heel zware taak die hij zichzelf gesteld had. Verantwoord populariseren blijft nu eenmaal een meesterproef voor de schrijvende historicus. Zijn vlot geschreven verhaal dient getoetst te worden aan de inhoud van andere overzichten zoals die in de overigens wel wat summiere literatuurlijst worden vermeld.