De heimelijke echtgenote van Lodewijk XIV
Madame de Maintenon (1635 - 1719)
Hans Bots, Jan Schillings
244 pp, € 19,95
isbn/issn: 978-94-6004-201-0
geïllistreerd in kleur en zwart-wit

De heimelijke echtgenote van Lodewijk XIV

(recensie: Drs. M.G. Koelewijn)

Hans Bots, Jan Schillings, De heimelijke echtgenote van Lodewijk XIV. Madame de Maintenon (1635-1719). Uitg. Vantilt, Nijmegen 2015, ISBN 978-94-6004-201-0, paperback, geïllustreerd deels in kleur, 244 pagina’s, €19,95.

In 1717 brengt tsaar Peter de Grote een bezoek aan het meisjesinternaat Saint-Cyr. Hij wenst Madame de Maintenon, die zich daar heeft terug getrokken en nogal bedlegerig is, te ontmoeten. Zij beslist dat hij haar kan bezoeken in haar slaapvertrek, maar dan wel met de bedgordijnen dicht. Aan een vriendin brengt zij later verslag uit van dat bliksembezoek: “Ik vergat u te zeggen dat de tsaar even het bedgordijn aan het voeteneinde liet openen om me te kunnen zien: en ik hoef u niet uit te leggen hoe voldaan hij was over wat hij daar aantrof” (p. 235).

Niet alleen is het veelzeggend dat iemand van zo betrekkelijk arme en eenvoudige afkomst aan het eind van haar leven blijkbaar zo beroemd was, ook toont dit briefcitaat hoe treffend Mme de Maintenon (1635-1719) kon schrijven. De omvangrijke verzameling van haar brieven is de afgelopen jaren in een zevendelige editie verschenen, de aan haar gerichte brieven zullen de komende jaren in vier delen verschijnen. Dankzij de ontsluiting van dit waardevolle materiaal is het mogelijk om een genuanceerder beeld te geven van het leven van deze intrigerende vrouw. Dat is wat de auteurs Hans Bots en Jan Schillings, die beiden mede verantwoordelijk zijn voor de brievenedities, beogen met deze biografie. De brieven vormen de basis voor een beschrijving van de verschillende fases en facetten van het leven van Mme de Maintenon. Bots en Schillings citeren niet alleen veelvuldig uit haar correspondentie maar ook uit verschillende andere contemporaine bronnen. Hoewel ze ook putten uit eerdere levensbeschrijvingen, kunnen zij door de bestudering van het bewaard gebleven bronnenmateriaal soms juist ook de visie van eerdere biografen weerleggen.

De opzet van het boek in vijf delen is goed gekozen: eerst krijgt de lezer een beknopt maar toch voldoende gedetailleerd overzicht van het leven van de als Françoise d’Aubginé geboren Mme de Maintenon. In de vier hoofdstukken die volgen, gaan de auteurs dieper in op bepaalde aspecten van haar bestaan en fases in haar leven. Zo wordt er aandacht besteed aan haar ingewikkelde positie aan het hof van Lodewijk XIV, aan haar rol als stichteres en ‘moeder’ van het instituut Saint-Cyr en het systeem dat zij ontwikkelde voor de opvoeding van jonge meisjes, aan haar invloed op kerkelijke zaken en aan haar laatste levensjaren, toen zij zich na de dood van de koning had terug getrokken in Saint-Cyr. Een bronnen- en literatuurlijst, genealogie en personenregister en bescheiden notenapparaat ontbreken gelukkig niet. De verschillende illustraties vullen het beeld dat van het leven van Mme de Maintenon wordt opgeroepen, mooi aan (al zijn de herhaalde verwijzingen in de tekst soms wat raadselachtig).

Het is intrigerend om te lezen hoe Françoise d’Aubginé, die op 27 november 1635 wordt geboren “in kommervolle omstandigheden” (p. 13) via haar huwelijk met de veel oudere intellectueel Paul Scarron in contact komt met leden van de hofhouding van Lodewijk XIV. Op die manier raakt ze als jonge vrouw bevriend met Mme de Montespan, op dat moment de maîtresse van de koning. Na de dood van haar man, wordt Françoise de gouvernante van de in totaal zes kinderen van Mme de Montespan en Lodewijk XIV, een taak die haar op het lijf geschreven is. Dankzij haar deugdelijke en sterke persoonlijkheid en haar bijzondere talenten, raakt zij al spoedig steeds meer in de gunst van de koning. Hij schenkt haar een speciale toelage, waardoor zij in 1675 het landgoed Maintenon met bijbehorende titel kan aankopen. Haar promotie tot hofdame van de kroonprinses, niet lang daarna, verstevigt haar positie en zal in de jaren die volgen zorgen voor een enorme uitbreiding van haar netwerk. Zij correspondeert met leden van allerlei vorstenhuizen in Europa. Het is veelzeggend dat veel hovelingen haar vanwege haar bevoorrechte positie al snel “Mme de Maintenant” zijn gaan noemen (p. 48).

Overigens is haar verblijf aan het hof Mme de Maintenon zeker niet altijd meegevallen. Toch houdt zij vol – daarin gesteund door onder andere haar geestelijk leidsman Gobelin, met wie ze een uitgebreide correspondentie voert. Dat zij uiteindelijk heel wat heeft opgebouwd, blijkt wel uit wat zij aan haar broer schrijft: “Toen ik het echt slecht stelde aan het Hof, kreeg ik het advies in die omstandigheden niet weg te gaan; nu ik het er redelijk goed maak, weet ik niet hoe ik me zou moeten losmaken van de mensen die me hier op een aangename en vriendschappelijke wijze aan zich binden. Deze banden zijn voor mij moeilijker te doorbreken dan wanneer ik dit met geweld zou moeten doen” (p. 39).

Voor iemand die altijd zo veel heeft gecorrespondeerd, is het opmerkelijk dat zij op zeker moment aan haar neef schrijft: “Inderdaad heb ik op dit moment meer tijd dan gewoonlijk het geval is, maar ik gebruik die bijna geheel en al om te schrijven. De afwezigheid van het Hof levert me heel veel briefverkeer op. U weet dat ik aan die bezigheid de grootste hekel heb en dat ik me daaraan zoveel mogelijk probeer te onttrekken, vaak zelfs meer dan ik zou moeten” (p. 31). Volgens de auteurs moet dit vooral als een excuus worden gelezen dat zij haar familie niet frequenter schrijft.

Ondanks de schat aan nieuwe informatie die de brieven hebben opgeleverd, blijft er jammer genoeg ook nog veel in nevelen gehuld, omdat er bijvoorbeeld geen correspondentie bewaard is gebleven uit een bepaalde periode of omdat er in de brieven niet over wordt gesproken. Zo zijn de brieven aan abt Gobelin uit de cruciale jaren 1677, 1678 en een deel van 1680 waarschijnlijk bewust vernietigd. Helaas geldt dit gebrek aan details in het bijzonder voor de relatie tussen koning Lodewijk XIV en Mme de Maintenon: over hoe deze omgang zich precies heeft ontwikkeld, is feitelijk weinig bekend. Aangezien het huwelijk nooit formeel is bekend gemaakt, is het altijd een onderwerp van speculatie geweest. Het is aardig dat de lezer een blik wordt gegund door de ogen van andere mensen aan het hof: “Hun innige liefde valt telkens weer op als ze ergens samen zijn. Als zij zich ergens aan het Hof ophoudt, duurt het niet langer dan een kwartier voordat hij haar volgt om haar iets in het oor te komen fluisteren en haar stilletjes over iets te onderhouden, en dat terwijl hij al de hele dag bij haar is geweest” (p. 60). Meermalen stellen de auteurs dat er sprake is geweest van een groeiende vertrouwelijkheid en genegenheid tussen Mme de Maintenon en de koning. “Lodewijk XIV heeft bij haar een rustpunt gevonden en hij heeft aldus een pays nouveau ontdekt, een nieuwe dimensie waarin vriendschap in de relatie de boventoon voert […] Tegelijkertijd ervaart de koning ook dat zijn avances bij Mme de Maintenon op een andere wijze worden beantwoord”, aldus de auteurs (p. 39). Ook wordt overtuigend duidelijk gemaakt dat het wel vast staat dat de duurzame relatie met een wettig huwelijk is bekroond. Als ultiem ‘bewijs’ wordt een brief van de bisschop van Chartres aangevoerd, waarin deze onder meer schrijft: “Sire, gij hebt een voortreffelijke levensgezellin; zij is vervuld van religieus elan en onderscheidt zich door een scherp inzicht. Haar tederheid voor u en haar invoelingsvermogen zijn volstrekt uniek” (p. 61).

Het meest interessant vond ik het hoofdstuk waarin uitgebreid aandacht wordt besteed aan het werk van Mme de Maintenon als ‘moeder’ van het in 1686 gestichte Koninklijk Instuut van Saint-Louis in Saint-Cyr, een instituut voor meisjes uit adellijke families die in armoede waren vervallen door dienst aan het hof of in het leger. Hoewel zij zelf nooit kinderen heeft gekregen, was opvoeding haar “folie” en “haar grote bijdrage aan een ingrijpende modernisering van het onderwijs aan meisjes staat dan ook buiten kijf” (pp. 132, 133). Toneel acht zij voor de ontwikkeling van de jonge meisjes van groot belang. Aanvankelijk worden er toneelstukjes van de hand van overste Mme de Brinon opgevoerd. Maar die zijn naar de smaak van Mme de Maintenon niet goed genoeg en daarom zoekt zij haar heil bij de toneelschrijver Jean Racine (1639-1699). Dat blijkt een verkeerde inschatting, getuige haar brief van 3 maart 1688 waarin zij hem schrijft dat “onze lagere klassen Andromaque hebben opgevoerd; zij deden dat zo goed dat zij dat nooit meer mogen, en ook uw overige stukken niet” (p. 150). Zij had niet voorzien dat vooral de liefdesscènes op de jonge toneelspeelsters een verwarrende uitwerking hadden. Daarom stelt zij Racine voor om een aangepast stuk te schrijven: op de bijbel geïnspireerd, met gezongen koren en een goede morele inhoud. Dit resulteert in Esther – Tragedie. Tirée de l’Escriture Sainte (1689) dat meteen een groot succes is en meermalen wordt opgevoerd, in het bijzijn van de koning en zijn hofhouding en zelfs de gehele geestelijke overheid. Na enige tijd realiseert Mme de Maintenon zich dat ze met haar ideeën het tegenovergestelde effect heeft bereikt bij de meisjes van Saint-Cyr en meteen steekt ze haar hand in eigen boezem: “Ja, natuurlijk ga ik daaronder gebukt; ik heb er immers het meest van iedereen toe bijgedragen en ik hoop van harte dat God me er niet strenger om zal straffen. […] Ik werkte aan de karaktervorming van de meisjes en wilde bijdragen aan hun verstandelijke en emotionele verheffing. En daarin ben ik goed geslaagd: hooghartig zijn ze inderdaad geworden, geestig vinden ze zichzelf ook. Zo trots als zij zich nu gedragen, dat zou de allerhoogste prinses niet eens passen. […] Dat krijg je ervan als de zucht tot uitblinken ons drijft” (p. 152). Zij besluit tot een radicale koerswijziging en ontwikkelt een schoolsysteem waarin praktische vroomheid centraal staat: “Moge de vroomheid waartoe wij hen inspireren blij van aard zijn, licht en spontaan. […] God geve dat er weinig over vroomheid wordt gesproken: vroomheid is actie” (p. 164).

Al met al is het zonneklaar dat Mme de Maintenon een zeer vrome vrouw moet zijn geweest, die een groot deel van haar leven heeft gewijd aan het zielenheil van de koning. Als de koning op sterven ligt, vertrekt Mme de Maintenon voorgoed naar Saint-Cyr. Haar levensopdracht zit erop en enkele weken na zijn dood schrijft zij dan ook aan zijn lijfarts: “Ik heb de koning als een heilige zien sterven en dat is altijd mijn grootste wens geweest. Ik heb de wereld nu vaarwel gezegd waarvan ik, zoals u weet, nimmer heb gehouden” (p. 73).

Ondanks de niet altijd soepele stijl waarin dit boek is geschreven, laat de biografie zich lezen als een pageturner. Dat is te danken aan het wonderlijke leven en de persoonlijkheid van de dame zelf en de inzage in haar correspondentie. Het smaakt naar meer: het liefst in de vorm van een bloemlezing – in Nederlandse vertaling – uit haar brieven, die zo mooi en helder, zo menselijk en tegelijk zo waardig geschreven zijn.

Drs. M.G. (Mirjam) Koelewijn

mgkoelewijn@gmail.com

Trefwoorden: Frankrijk, 17e eeuw, Lodewijk XIV,  hofcultuur