Johannes Goropius Becanus (1519-1573)
(recensie: Drs. Gert Jan Grinwis)
Eddy Frederickx en Toon Van Hal, Johannes Goropius Becanus (1519-1573). Brabants arts en taalfanaat. Hilversum, Verloren 2015; gebonden, geïllustreerd in zwart-wit, 336 pp, ISBN 978-90-8704-426-8, € 29.
Johannes Goropius Becanus, Van Adam tot Antwerpen. Een bloemlezing uit de Origines Antwerpianae en de Opera van Johannes Goropius Becanus. Vertaald en ingeleid door Nico de Glas. Hilversum, Verloren 2014; gebonden, geïllustreerd in zwart-wit, 447 pp, ISBN 978-90-8704-431-2,
€ 39.
Weinig auteurs zullen het voor elkaar krijgen om hun gedachten in één keer aan het papier toe te vertrouwen, om vervolgens hun geesteskind zonder verdere lezing en correcties naar de drukker te sturen. Als we Johannes Goropius Becanus (1519-1573) mogen geloven, is dat precies wat hij deed. Hij verontschuldigde zich er zelfs voor tegenover koning Filips II van Spanje, aan wie hij zijn belangrijkste werk, de Origines Antwerpianae (1569) opdroeg. Als hij meer tijd had gehad, zo schrijft hij, dan had hij beter werk af kunnen leveren… Maar zo kort na de Beeldenstorm was het nog altijd onrustig in Antwerpen, waardoor de tijd om rustig te werken hem niet vergund was.
Goropius’ belangrijkste werk handelt dus over Antwerpen, maar daar liggen niet zijn wortels. Geboren is hij namelijk in de buurtschap Gorp, nabij Hilvarenbeek (kortweg Beek), in het huidige Noord-Brabant. Hij gaat studeren in Leuven. Hij schrijft zich in als Jan van Gorp, maar al spoedig zal hij alleen nog maar met zijn gelatiniseerde naam Johannes Goropius Becanus te boek staan. In zijn Leuvense jaren bestudeert Goropius de geneeskunde. Maar daar blijft het niet bij: uit zijn latere publicaties blijkt dat hij zich in meerdere disciplines heeft bekwaamd. Vooral talen hebben zijn belangstelling: Latijn, Grieks en Hebreeuws beheerst hij tot in de puntjes, maar ook een regiment aan moderne talen vormt geen belemmering voor hem. Zelfs met de Engelse taal kan hij overweg, iets wat in die dagen uniek is. Na zijn studiejaren en de gebruikelijke Grand Tour vervult Goropius nog enige tijd de positie van lijfarts van de zusters van Karel V, Eleonora van Habsburg en Maria van Hongarije. Eenmaal gesetteld in Antwerpen is hij vanwege zijn geleerdheid en zijn naam en faam als geneesheer al spoedig een man van aanzien.
Het heeft echter weinig met de artsenij te maken dat de naam van Goropius nog altijd voortleeft. Hij is eerst en vooral bekend vanwege zijn poging te bewijzen dat de taal die in Antwerpen gesproken werd in directe verbinding stond met de oudste taal ter wereld: de taal die Adam en Eva in het paradijs gesproken hebben. Vooral de manier waarop Goropius probeerde om zijn standpunt kracht bij te zetten, namelijk met zeer inventieve etymologieën, riep in zijn tijd weerstand op. De heftigste aanvallen kreeg hij te verduren van Josephus Justus Scaliger, niet de minste onder de humanisten. Maar ook lang na zijn dood wist Goropius tot in de hoogste wetenschappelijke kringen mensen voor het hoofd te stoten: Leibniz maakte zijn afkeer van Goropius’ ideeën duidelijk door een nieuw werkwoord aan het verzinnen van absurde etymologieën te verbinden: goropiseren.
Dat Goropius meer aandacht verdient dan een figuur die algemene hilariteit oproept doet vermoeden, blijkt uit de twee boeken die onlangs bij uitgeverij Verloren zijn verschenen. De Eindhovense classicus Nico de Glas heeft een selectie uit het werk van Goropius vertaald en van een inleiding voorzien. Het resultaat: een overzichtelijke bloemlezing, die de geïnteresseerde lezer van nu de kans biedt om kennis te nemen van de pennenvruchten van Goropius. Naast deze bloemlezing is een biografie van Goropius verschenen, een levensbeschrijving waarvan de totstandkoming op zichzelf al een verhaal is.
In 1973 promoveerde de Leuvense classicus Eddy Frederickx op een dissertatie over Johannes Goropius Becanus. Dit proefschrift is destijds verschenen als getypt manuscript, zonder tot een gedrukte handelseditie omgewerkt te worden. De resultaten van het onderzoek hebben aldus een geringe verspreiding gehad. Nu is het in België niet ongebruikelijk dat dissertaties niet meteen als handelseditie worden uitgebracht. En als dat al gebeurt, dan worden die proefschriften meestal in Nederland uitgegeven, zoals dat ook voor de onderhavige biografie geldt. Dat het werk van Frederickx niet is uitgegeven, is overigens mede te verklaren door diens vroegtijdige overlijden in 1981. Voor de biografie die nu is verschenen, heeft Toon Van Hal, verbonden aan de Leuvense alma mater en eveneens classicus, de tekst van Frederickx herschreven, opnieuw geordend en op grond van nieuwe kennis en inzichten aangevuld. Het gaat dan om meer dan kleine aanvullingen: Van Hal heeft twee compleet nieuwe afdelingen aan het boek toegevoegd.
Hoewel de twee boeken niet het resultaat zijn van één project, hebben de auteurs wel samengewerkt. Dat blijkt onder meer wanneer Toon Van Hal Goropius citeert. Doorgaans maakt Van Hal gebruik van zijn eigen vertalingen, maar als hij citeert uit teksten die opgenomen zijn in de bloemlezing van Nico de Glas, neemt hij de vertalingen van de laatste over.
In zijn plezierig geschreven inleiding op de bloemlezing schrijft De Glas dat hij ten behoeve van de toegankelijkheid voor de moderne lezer hier en daar het bloemrijke taalgebruik van Goropius “verdund” heeft. Dankzij De Glas’ vertaalkwaliteiten zit het met de leesbaarheid wel goed. Dat het alsnog geen sinecure is om door deze sterk afgeslankte versie van het werk van Goropius heen te komen, heeft vooral van doen met de aanpak van Goropius, of eerder met het ontbreken daarvan. Niet voor niets merkt Van Hal op dat Goropius’ werk de indrukt wekt “een enorme stream of consiousness” te zijn (blz. 94). Al meanderend van het ene naar het andere onderwerp lucht Goropius zijn hart over alles wat hem tijdens het schrijven te binnen valt. Zo maakt hij na een analyse van het pantheon van de Atuatici, de vroegere bewoners van Antwerpen, ruimte vrij om fiks tekeer te gaan tegen de ketterse protestantse leer die opgeld doet in zijn geliefde Antwerpen. Elders gooit hij het over een andere boeg en zingt hij de lof van het o zo fruitige Hoegaarden bier… Hoe onderhoudend Goropius ook schrijft, toch heeft zijn wijdlopigheid een niet weinig afschrikkend effect. Dat geldt heden ten dage, maar dat gold destijds eveneens. Zijn uitgever, vriend en pleitbezorger Christoffel Plantijn (ca. 1520-1589) verkoopt de eerste jaren dan ook maar bar weinig exemplaren.
Dat Goropius’ werken met weinig enthousiasme ontvangen werden, werd ongetwijfeld veroorzaakt doordat hij afweek van de gebaande paden. In zijn werk wilde Goropius bewijzen dat het Brabants, waaronder ook de in Antwerpen gesproken dialecten vallen, de meest zuivere overlevering was van de taal die de eerste aardbewoners gesproken hebben. In zijn tijd was het meest schokkende aan die bewering dat Goropius daarmee duidelijk afstand nam van de alom heersende opvatting dat het Hebreeuws de oudste taal was. In een tijd waarin de beschuldiging van ketterij niet ondenkbaar was, was een dergelijke bewering ronduit gevaarlijk. Om zichzelf van dergelijke beschuldigingen te vrijwaren, verwijst Goropius telkens weer naar antieke bronnen, waar hooggeachte klassieke schrijvers beweringen doen die zijns inziens zijn betoog ondersteunen.
In de zestiende eeuw was het nog heel gewoon om de Bijbel als natuurwetenschappelijk en historisch handboek te lezen. Door de Bijbel te bestuderen kon men, zo dacht men, een glimp opvangen van hoe het leven ooit geweest was. Op dezelfde wijze kon ook de natuur bestudeerd worden: in de natuur lag een afspiegeling van het paradijs besloten. Vanuit die optiek is het ook niet vreemd dat Goropius het fenomeen taal op gelijke wijze benaderde. Ondanks de Babylonische spraakverwarring moesten er volgens hem in diverse talen nog overblijfselen van de taal der eerste mensen besloten liggen. Sterker nog, die oorspronkelijke taal moest nog altijd bestaan, want het kon niet zo zijn dat God deze volledig verloren zou hebben laten gaan. Een andere aanname was dat die taal eenvoudig (helder) van structuur moest zijn. Goropius bestempelde het Hebreeuws als armoedig en bepaald niet helder. Vandaar dat hij concludeerde dat het Hebreeuws niet de oudste taal kon zijn. Het Nederlands (Brabants) kende volgens hem wél een heldere, eenvoudige structuur. Dat zou blijken uit het feit dat deze taal over meer eenlettergrepige woorden beschikte dan welke andere taal dan ook. Voor meer complexe begrippen werden simpelweg samenstellingen van zulke eenlettergrepige bouwstenen gemaakt. Om zijn betoog verder te ondersteunen, gebruikte Goropius de etymologie om woorden uit zeer uiteenlopende talen te herleiden tot het Nederlands. Hoe vreemd het ons ook mag voorkomen, goedbeschouwd was het werk van Goropius baanbrekend: hij bedreef namelijk vergelijkende taalwetenschap avant la lettre. Volgens Van Hal was het vooral bijzonder dat Goropius methodisch te werk ging: hij stelde regels op en hield zich daar vervolgens consequent aan.
Goropius verdient heel wat meer eer dan hem tot nu toe gegund werd. Ondanks al zijn buitenissigheden komt het hem toe dat zijn imago en zijn werk afgestoft worden. En dat is wat Van Hal in zijn biografie doet. Het valt van een biograaf te verwachten dat deze zijn onderwerp zodanig in context plaatst, dat de lezer zich kan verplaatsen in de leefwereld van de beschreven persoon, en daarnaast inzicht krijgt in diens omstandigheden. Van Hal kwijt zich zeer goed van deze taak. Stukje bij beetje ontvouwt hij de leefwereld en de achtergronden van het werk van zijn primo uomo. Soms lijkt Van Hal wat door te draven in zijn enthousiasme om Goropius te willen rehabiliteren, met als gevolg dat enige vermoeidheid bij de lezer op de loer ligt. Maar telkens opnieuw blijkt dat er, anders dan bij Goropius zelf het geval is, richting in het betoog blijft zitten en dat de opgezette argumentatie ook daadwerkelijk ergens toe leidt.
Bij lezing van het werk van zowel De Glas als Van Hal rijst het vermoeden dat beide auteurs met plezier hun onderzoek hebben verricht. De lezer zou het zelfs kunnen betreuren dat de met humor geschreven inleiding van Nico de Glas niet langer is. In zijn biografie toont Toon Van Hal duidelijk sympathie voor zijn onderwerp, zonder daarbij de gewenste distantie uit het oog te verliezen. Dat verhoogt in sterke mate de leesbaarheid van deze biografie. Prettig is ook dat Goropius’ levensbeschrijving is aangevuld met een aantal bijlagen, met onder andere samenvattingen van diens werken en met een etymologische woordenlijst.
Tot slot nog een staaltje van “goropiseren” ─ uiteraard zonder daarmee afbreuk te willen doen aan de door de auteurs voorgestane rehabilitatie. Adam zou bij het benoemen van de dieren in het paradijs heel dicht bij hun aard gebleven zijn. Het varken (verken) gaf hij een naam die uit twee eenlettergrepige woorden bestond: “ver” en “ken,” oftewel “ver van kennis”. Volgens Goropius zeggen we niet voor niets dat iemand zo dom is als een varken. Dat wij inmiddels weten dat een varken tot de meest intelligente dieren behoort, doet daar niets aan af. Immers, we gebruiken de uitdrukking heden ten dage nog steeds!
Trefwoorden: Zuid-Nederland, Antwerpen, Renaissance, Humanisme, Taalkunde, Etymologie. Biografie, Cultuurgeschiedenis