Virtus nr. 20, 2013
Jaarboek voor Adelsgeschiedenis
Jaarboek
280 pp, € 25,-
isbn/issn: 978-90-8704-482-4
geïllustreerd

Virtus nr. 20, 2013

(recensie: Drs. Martha Catania-Peters)

Jaarboek

Virtus nr. 20 / 2013, Jaarboek voor Adelsgeschiedenis; Hilversum: Verloren, 2014, 280 blz., geïllustreerd., ISBN / EAN 978-90-8704-482-4, ISSN 1380 -6130, € 25,-
 
Virtus is in een nieuw jasje gestoken, en uitgeverij Verloren gaat vanaf dit 20e nummer de productie met nieuwe omslag en opmaak verzorgen. In de inleiding wordt daarom uit De Tijgerkat van Giuseppe Tomasi di Lampedusa geciteerd en in één van de artikelen overigens ook (p. 106). Nee, deze historische roman over een Siciliaanse adellijke familie ten tijde van de Risorgimento met de beroemde frase ‘Als we willen dat alles blijft zoals het is, moet alles anders worden’, heeft niet over belangstelling te klagen. Hoewel beide keren wordt vermeld dat dit citaat juist geen opgeld doet - het nieuwe jasje was gewoon nodig - is het toch wel toepasselijk, want aan de inhoud en kwaliteit van Virtus zal niets veranderen. Toch zijn er ook nieuwe rubrieken, zelfs nieuwe redactieleden. Hoofdredacteur Yme Kuiper neemt afscheid in een interview. Ook wil men meer aandacht voor de materiele cultuur, zoals te zien in de nieuwe rubriek ‘Object in context’, en het uitgebreide ‘Dossier’, dat dit keer bestaat uit 6 artikelen, die tezamen 17 boeken recenseren betreffende kastelenen en buitenplaatsen. De vijf hoofdartikelen worden als gewoonlijk gekenmerkt door een grote verscheidenheid.
Neem het artikel van Henry Denessen ‘De Gelderse bannerheren in de vijftiende eeuw (pp. 11-37). Het betreft hier een totaal ander onderwerp, tijdsbestek en zelfs continent dan in het artikel van Wybren Verstegen over de Amerikaanse plantersaristocratie aan de vooravond van de Amerikaanse burgeroorlog.
Denessen onderzoekt of de situatie eind zestiende eeuw betreffende de vier ons bekende Gelderse bannerheerlijkheden in handen van vier, vanaf 1579 drie bannerheren, ook gold voor de 15e eeuw, zoals tot nu toe altijd werd aangenomen. De bekende bronnen worden bestudeerd en uitgebreid met een nieuwe bron, een lijst van 15 bannerheren uit de 15e eeuw. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er meer bannerheren waren dan de bekende Batenburg, Bergh, Bronkhorst, Baer en Wisch. Dat lijkt een voor de hand liggende conclusie, maar de data uit het merkwaardige document vormden een hele legpuzzel, zie ook de bijlage (pp. 34-35).  Ook bleek daarbij van belang hoe de titel bannerheer, baanderheer, baenrots of –rits is ontstaan. Wat is een bannerheer? Oorspronkelijk gaat de titel terug op een langwerpige banier waaronder belangrijke adellijke heren op het slagveld hun eigen groep strijders of ridders mochten aanvoerden. Later ging het meer om die heren die een bannerij of bannerheerlijkheid bezaten, of zoals J.M. van Winter het formuleerde: “dat het bij de bannerheren om edelvrije geslachten ging die nog steeds de hoge heerlijkheid waaruit zij stamden bestuurden” (p.19, N.B. de initialen J.M. zijn vergeten in tekst en annotatie). Volgens Denessen is de discussie sindsdien niet veel verder gekomen. Na de slotbeschouwing vraag je je af, of er wat dat betreft nog iets is toegevoegd. In ieder geval heeft de auteur het aantal van de laat 16e- eeuwse bannerheren voor de 15e,begin 16e eeuw, overtuigend uitgebreid, en roept hij op met een open mind de Gelderse heerlijkheden te bestuderen en eens naar de oosterburen, het keurvorstendom Keulen en de Duitse ‘baner herr’ te kijken. Hij vraagt zich namelijk af of het in de 15e eeuw in Gelre wel ging om bannerheren naar West-Europees ‘recept’, benoemd door hertog of vorst, en mét banier.
En dan de oceaan over, met het artikel van Wybren Verstegen over de aristocratische pretenties van de planters in het zuiden aan de vooravond van de Civil war waarin onder andere om de afschaffing van de slavernij werd gestreden. Het is getiteld, ‘American mimicry? De planteraristocratie en de Amerikaanse burgeroorlog’ (pp.84-107) en betreft de geschiedenis van een polemiek waar de Amerikanen al lang mee vertrouwd zijn. De planters in het zuiden, met hun enorme plantages bewerkt door negerslaven, ons beter bekend als de bad guys uit de slavernijgeschiedenis van Amerika (denk aan De Hut van Oom Tom), zagen zichzelf graag als een aristocratie vergelijkbaar met de Engelse adel, waar ze zich aan spiegelden. De vraag is nu, moeten we deze pretenties serieus nemen en onderzoeken, of verwerpen omdat slavernij de bron was van hun vermogen en bezittingen, in nog grotere mate dan bijvoorbeeld bij de Pruisische Junckers en Russische adel? Met andere woorden, het waren in de eerste en laatste plaats slavenhouders. Valt dit te rijmen met aristocratische ambities? Verstegen spreekt van ‘Het spanningsveld tussen beschaving en uitbuiting waarin de planterelite leefde…’ (p 97). ‘What is, or what was, aristocracy all about?’ Met die vraag opent het artikel dan ook, dat wel het meest interessante van deze Virtus genoemd mag worden. Gaandeweg het epistel blijkt echter dat het serieus nemen van de aristocratische ambities en ze pogen te doorgronden, hoezeer de idee ook schuurt, meer inzichten oplevert dan het verwerpen ervan. Ook aan een beter begrip van de situatie van de oude en nieuwe adel in het Europa van de 19e eeuw, lijkt dit onderzoek iets toe te voegen.
De overige artikelen bestaan uit twee Engelstalige studies, die ieder op zich iets te zeggen hebben over de relatie adeldom en religie tijdens en na de Reformatie in de Nederlanden. Het vijfde en laatste artikel draagt de intrigerende titel ‘Gelukkig heb ik ten minste mijn eigen zilver meegebracht’, en handelt over ‘Adellijk zelfbesef bij mr. J.P. graaf van Limburg Stirum (1873-1948) (pp. 108-127), diplomaat en gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. Ook in dit artikel van Elsbeth Locher-Scholten is er aandacht voor de vraag wat adeldom is, of meer precies hier, wat adellijk zelfbesef is. In de zeer verschillende artikelen over de planteraristocratie en Van Limburg Stirum dus vergelijkbare vragen: wat is aristocratie, wat is adellijk zelfbesef, en hoe ontstaat dat?
Het ‘Dossier’ (pp. 128-183) telt 17 recensieartikelen betreffende recent verschenen boeken over kastelen, buitenplaatsen en landgoederen in Nederland en België. Deze recensies  recenseren voert te ver, maar ik kan ze de kastelenliefhebbers en kastellologen van harte aanbevelen! Ook zijn er nog twaalf opstellen in de rubriek ‘Korte bijdragen’(pp.210-274), met al weer zeer verschillende onderwerpen. Kortom, geen verveling mogelijk met deze Virtus. Het is een mooi tijdschrift, de artikelen inderdaad van hoge kwaliteit, waar de redactie zich terdege van bewust is, maar dat mag ook wel. Een beetje zelfbesef zal het Jaarboek voor Adelsgeschiedenis van 2013 niet ontsieren.
 
Drs. Martha Catania-Peters,
Czaar Peterstraat 7a
            1018 NW Amsterdam
 
Trefwoorden: Nederland, Gelderland, Amerika, Bannerheren, plantersaristocratie, 15e eeuw, 16e eeuw, 19e eeuw, Cultuurgeschiedenis, Aristocratie, Kastelenkunde