De valse Middeleeuwen
Themanummer Madoc, Tijdschrift over de Middeleeuwen, jrg.28 nr.4
Ludo Jongen (red.) (redacteur)
84 pp, € 8,-
isbn/issn: 978-90-8704-477-0
geïllustreerd

De valse Middeleeuwen

(recensie: Aron de Vries)

 

Ludo Jongen (red.) De valse middeleeuwen. Themanummer Madoc: Tijdschrift over de middeleeuwen jrg. 28 nr. 4, 2014. Uitgeverij Verloren, Hilversum, pp. 194 -278, geïllustreerd, ISBN 978-90-8704-477-0, € 8.
 
De titel, De valse middeleeuwen, zette me aanvankelijk op het verkeerde been. Bronnenkritiek en mediëvistiek gaan immers hand in hand. In de eerste helft van de twintigste eeuw ontketende Otto Oppermann, `een verbeten jacht op valse oorkonden’, de prachtige titel van een artikel van Bas van Bavel, dat in 1993 eveneens gepubliceerd werd in Madoc. De mediëvistiek is Oppermann schatplichtig voor zijn methode om bronnen kritisch te analyseren, maar hij was hierin vervallen tot hyperkritiek. Met de ene na de andere oorkonde was wel wat mis. Na de oorlog zijn dan ook tal van Oppermanns veroordelingen herzien. Ik verwachtte dat het hierover zou gaan, toen ik het jongste themanummer van Madoc in handen kreeg.
In het blad stonden geen artikelen over al dan niet vervalste oorkonden. Het ging over zwaarden, relieken, schilderijen en valsmunterij en juist deze veelzijdigheid is de kracht van het nummer. Het blad besteed zowel aandacht aan vervalsingen gepleegd in de middeleeuwen, als ook aan hen die later iets voor middeleeuws willen laten doorgaan. Er staan zes artikelen met nieuw onderzoek in en tal van korte intermezzi met meer bekende vervalsingen zoals de brief van Pape Jan of het Oera Linda-boek.
Simon Halink beschrijft treffend hoe men in IJsland omgaat met de eigen ‘Viking roots’ (pag. 200-209). Het eiland kent natuurlijk een prachtig literair erfgoed met de Edda’s, maar het gekoesterde Viking-ideaal is vooral het product van het romantisch nationalisme uit de negentiende eeuw. Toeristen worden nu in “kitscherige Vikingkastelen” getrakteerd op gedramatiseerde voorstellingen uit de saga’s, terwijl de auteur droog opmerkt dat er nooit kastelen op IJsland hebben gestaan. Interessant is de bijdrage van Mark van Strydonck over het onderzoek naar de ‘echtheid’ van relieken van heiligen met bijvoorbeeld radiokoolstofdatering (pag. 212-221). Sommige relieken werden samengesteld uit botmateriaal dat voorhanden was voor de reliekhandel, maar we komen ook meer te weten over het voedingspatroon van de (vermeende) heiligen.
Het themanummer bevat twee bijdragen over schilderkunst. Willy Duffhues beschrijft het onderzoek naar het paneeltje Anna en Maria in het Rijksmuseum Twenthe (pag. 224-233). Is dit het werk van Hans Memling of een twintigste-eeuwse vervalsing van Jef van der Veken? Martine Meuwese beschrijft het werk van de “Spaanse Vervalser”, zijn identiteit is tot op heden onbekend (pag. 264-277). Hij produceerde in de eerste twee decennia van de twintigste eeuw een omvangrijk oeuvre van panelen en miniaturen. Zijn werk wordt door liefhebbers verzameld en zelfs tentoongesteld.
Het artikel van Serge ter Braake gaat over de valsmunter Catharina de Chausseur, de vrouw van de president van het Hof van Holland (pag. 242-251). Een zeer boeiend gegeven. Ter Braake poogt de motieven te achterhalen die haar tot deze daad dreven. Opvallend is dat de auteur niet het debat aangaat met historici die eerder motieven hiervoor hebben genoemd. We komen veel te weten over de typologie van valsmunters, zeker interessant, maar de auteur moet uiteindelijk concluderen dat met de huidige bronnen niet vastgesteld kan worden waarom ze is overgegaan tot haar daad. Voor mij een enigszins teleurstellende conclusie.
De bijdrage van Sebastiaan Pelsmaeker over het onderzoek naar een van de eerste merkproducten, de Ulfberht-zwaarden, sprong er voor mij echt uit (pag. 254-261). Deze zwaarden werden oorspronkelijk van de achtste tot de elfde eeuw in een gerenommeerde werkplaats gesmeed en bevatten de naam +VLFBERH+T op het lemmet. Nu zijn er honderden van deze zwaarden bekend, maar niet allemaal van dezelfde kwaliteit. De auteur laat zien dat met metallurgisch onderzoek is vast te stellen welke zwaarden kopieën zijn van het merkproduct.
Het themanummer bevat zo voor elk wat wils en de bijdragen zijn goed geschreven. Jammer genoeg is er geen overkoepelend artikel. Dat zou bijvoorbeeld kunnen gaan over hoe men in de middeleeuwen zelf dacht over vervalsingen. Wij denken bij vervalsingen al snel aan leugen en bedrog, maar misschien werd daar toen wel anders tegen aangekeken. Op een internationaal congres over vervalsingen in de middeleeuwen stelde Umberto Eco ooit dat middeleeuwers overgingen tot vervalsen om het vertrouwen in een zaak, een auteur, een theologische waarheid te bevestigen en zo een ‘orde’ te bewaren. Voor sommige vervalsingen, denk aan oorkonden, kan dit zeker opgaan, maar het vervalsen van munten was toen en nu een duidelijke schending van de orde.
 
Drs. Aron de Vries
arondevries@casema.nl
 
Trefwoorden: Middeleeuwen, Beeldvorming, Vervalsingen, Technisch onderzoek