Een tint van het Indische Oosten
Reizen in Insulinde 1800-1950
Rick Honings en Peter van Zonneveld (eds.) (editores)
304 pp, € 27,-
isbn/issn: 978-90-8704-522-7
iluustraties in zwart-wit

Een tint van het Indische Oosten

(recensie: Tessa Nagel M.A.)

 

Rick Honings en Peter van Zonneveld (eds.), Een tint van het Indische Oosten. Reizen in Insulinde 1800-1950.  Hilversum, Verloren, 2015, 304 pp, illustraties in zwart wit, ISBN 978-90-8704-522-7, € 27,-
Over reizen naar Indië zijn al talloze boeken en bundels geschreven, maar over reizen die gemaakt zijn binnen de Indische archipel is veel minder bekend. Dit idee was voor het tijdschrift Indische Letteren de basis voor een symposium, dat georganiseerd werd in november 2014. Naar aanleiding van dit symposium is deze bundel uitgegeven, door neerlandici Rick Honings en Peter van Zonneveld. Zij hebben een bundel samengesteld van artikelen, alle geschreven door specialisten op het gebied van Nederlandse letterkunde en literatuur. In deze bundel wordt gekeken naar reisverslagen uit de periode vanaf het Engels tussenbestuur (1811-1816), omdat toen de Oost pas echt een kolonie werd en reizen binnen de archipel dus vaker voorkwamen, tot aan 1950.
Binnen deze periode vinden verschillende ontwikkelingen plaats die hun weerslag hebben op de reisverhalen. In de reisteksten van de vroege negentiende eeuw vinden we bijvoorbeeld sporen terug van de Verlichting, met haar wetenschappelijke belangstelling voor de natuur, de mens en zijn cultuur, en van de Romantiek, met daarbij het ideaalbeeld van de ‘edele wilde’. Na 1850 wordt het Cultuurstelsel afgeschaft en vindt een Europeanisering van de kolonie plaats, waarbij ook veel meer Europese vrouwen in Indië gaan wonen en reizen. Na 1900 dient de periode van de Ethische Politiek zich aan, maar komt er ook crisis en nationalisme. Al deze ontwikkelingen hebben effect op hoe de Nederlanders kijken naar de Oost.
Deze bundel is in zijn geheel bijzonder, omdat het zo’n mooie verzameling is van allerlei reisverslagen. Een aantal individuele bijdragen is erg goed geschreven. De samenhang  tussen de artikelen is echter niet altijd even sterk. Zo wordt in de bundel regelmatig gebruik gemaakt  van het cultuurhistorisch concept van Mary Louise Pratt uit 1992 over ‘seeing man’: ‘the white male subject of European landscape discourse – he whose imperial eyes passively look out and possess.’ Kenmerkend voor dit concept zijn het esthetiseren van het landschap en het (onbedoeld) denken in opposities: wij/zij, beschaafd/onbeschaafd. Niet alle auteurs gaan echter uit van deze opvattingen, omdat volgens de inleiding niet iedereen het eens is over de uitgangspunten van Pratt. Deze stelling roept vragen op, zoals: waarom is niet iedereen het eens? Wat is de controverse? Het is jammer dat niet alle auteurs gebruik hebben gemaakt van dit (of een ander) concept, want dat had de onderlinge verbondenheid tussen artikelen kunnen vergroten.
In de bundel wordt ook vaak ingegaan op het idee van Edward Said, zoals beschreven in Oriëntalisme. Hierin betoogt Said dat er door westerse mensen gekeken wordt naar het Oosten als ‘de ander’. Dit is gevaarlijk want teksten bestaan als representaties van de werkelijkheid maar zijn niet de werkelijkheid zelf, zij geven alleen een visie op de werkelijkheid weer. Zij worden gedetermineerd door een groter geheel van teksten, dat een discours genoemd wordt, in dit geval het koloniaal discours. De kracht hiervan is zo sterk dat iedereen zijn denken erdoor laat bepalen, met als gevolg een beeld van het Oosten dat meer zegt over het Westerse denken dan over het Oosten zelf. Deze theorie wordt vaak gebruikt in de verhalen zelf, maar wordt dan weer niet aangeduid in de inleiding. Pratt en Said worden door veel schrijvers in de bundel aangehaald, waarbij de theorie dan opnieuw wordt uitgelegd. Dit had voorkomen kunnen worden als deze theorieën in de inleiding goed uitgewerkt waren en de schrijvers hierop hadden kunnen voortbouwen.
De artikelen in de bundel zijn nogal wisselend van kwaliteit. Sommige blijven wat oppervlakkig, ook doordat er niet altijd veel informatie is over de te behandelen persoon. Andere zijn heel goed geschreven en nodigen uit tot kritisch denken, zoals de betogen over Aletta Jacobs door Vilan van de Loo (‘Ver weg en toch thuis. Aletta Jacobs in de kolonie’,  pp. 163-171) en C. Louis Leipoldt (Eep Francken, ‘’Die siel van die Ooste’. Naar Indië met C. Louis Leipoldt’, pp. 173-183), die beiden reizen tussen 1911 en 1912. De aanpak van de verschillende schrijvers verschilt nogal. De een plaatst de reiziger in een historische context, zoals bijvoorbeeld Gerard Termorshuizen (pp. 65-73). Hij beschrijft de reizen van Carl Ludwig Blume tussen 1819 en 1829, en benadrukt daarin het oprichten van een natuurkundige commissie, die een wetenschappelijker en systematischer exploratie van Indië tot gevolg heeft. Ook Vilan van de Loo, die de reizen van Aletta Jacobs beschrijft, hoort tot de categorie van de historische context. Een ander, bijvoorbeeld Jacqueline Bel (‘de eeuwige natuur op Java. Aanstekelijke reisverhalen van Franz Wilhelm Junghun’, pp. 75-84), bekijkt haar reiziger vanuit een cultuurwetenschappelijk perspectief. Zij beschrijft de reizen van Franz Wilhelm Junghun tussen 1835-1848 als een positief getoonzet reisverslag. Junghun maakt weinig gebruik van ‘othering strategies’, zoals Pratt dat noemt, waarbij hij met neerbuigende vertelstrategieën de inheemsen neer zou kunnen zetten als minderwaardig. Dit is uitzonderlijk in de negentiende eeuw, omdat veel schrijvers dat toen wel deden, zoals bijvoorbeeld Anna Abrahamsz, een tienjarig meisje dat van 1847 tot 1848 een jaar door Indië reisde (beschreven door  Rick Honings zelf, pp. 107-117). Tenslotte gaat een aantal hoofdstukken meer in op de persoonlijke achtergrond van de reiziger, zoals Jeroen Dewulf (pp 141-149) doet als hij over Justus van Maurik schrijft, of Frank Okker (pp. 185-194), die Willem Walraven onder zijn hoede neemt.
Tijdens het lezen wordt de lezer erg nieuwsgierig naar de originele teksten van de reizigers. Het is jammer dat er nauwelijks (gedeelten van de) reisverslagen bijgevoegd zijn. Een (geselecteerd) gedeelte hiervan had wellicht mooi in een bijlage gepast. Wel is de bundel absoluut een mooi begin om de Nederlandse visies over de Oost vanuit reisverslagen te onderzoeken.
Tessa Nagel M.A.
tessanagel@gmail.com
 Trefwoorden: Nederlands-Indië, Koloniale geschiedenis, negentiende eeuw, twintigste eeuw, Reisverhalen