Bethlehem in de Bangert
(recensie: Aron de Vries)
Christiaan Schrickx, Bethlehem in de Bangert. Een historische en archeologische studie naar de ontwikkeling van een vrouwenklooster onder de Orde van het Heilig Kruis in het buitengebied van Hoorn, 1475-1572 (Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2015) geïllustreerd, Middeleeuwse Studies en Bronnen CLVI, ISBN 978-90-8704-533-3, 495 pag., € 49-.
Sommige boeken behandelen minutieus een lokaal historisch onderwerp, maar weten daarbij uit te stijgen boven het lokale belang. Het Leidse proefschrift van Christiaan Schrickx over een klein vrouwenklooster behoort duidelijk tot deze werken. De auteur vertelt het verhaal van het klooster Onze Lieve Vrouwendal van Bethlehem gelegen in de Bangert in Westerblokker nabij Hoorn. Maar hij schetst ook een overtuigend beeld van het monastieke landschap in de late Middeleeuwen.
De auteur is werkzaam als senior archeoloog in West-Friesland. Hierdoor was hij betrokken bij de opgraving van het kloostercomplex tussen 2003 en 2008 in het kader van de geplande nieuwbouwwijk Bangert-Oostpolder. Een deel van de studie is op deze opgraving gebaseerd. Zo is er een hoofdstuk over de kloostergebouwen en het –terrein inclusief het kerkhof waar 64 skeletten werden teruggevonden. Daarna volgen twee hoofdstukken over respectievelijk de teruggevonden gebruiksvoorwerpen en de voorwerpen ter devotie. Deze hoofdstukken zijn voor buitenstaanders goed te volgen door de heldere schrijftrant. Bovendien is het een meerwaarde dat de auteur vergelijkingen trekt met opgravingen van kloosters elders en het boek prachtig geïllustreerd is met de vele vondsten. Na lezing ontstaat het beeld van een godsvruchtig vrouwenklooster waar sober en eenvoudig werd geleefd.
Naast een archeologische studie is Bethlehem in de Bangert bovenal een historische. Het klooster kwam pas tot stand in 1475, toen de Hoornse bevolking nauwelijks meer groeide, het kloosterlandschap verzadigd leek en de devotie onder de burgers afnam. Bethlehem ontwikkelde zich van een lekenzustergemeenschap onder de derde regel van Franciscus naar een klooster volgens de regels van Augustinus onder het gezag van de kruisbroeders. De rol van deze kruisbroeders blijkt veel bepalender te zijn geweest dan aanvankelijk gedacht. De auteur stelt de vraag wat de levenskracht was van de religieuze vrouwenbeweging in de late 15e en vroege 16e eeuw. Hij wijst op de stichting van meerdere (vrouwen)kloosters in deze periode, waarbij de nadruk kwam te liggen op het weer invulling geven aan het armoede-ideaal. Deze hernieuwde invulling treffen we niet alleen aan bij de franciscanen, maar ook bij de Orde van het Heilig Kruis. Hij concludeert dan ook dat er nog steeds voldoende levenskracht was. Een conclusie die zeker uitnodigt tot vervolgonderzoek.
Bethlehem is opmerkelijk omdat het ontstond op het platteland, terwijl de laatmiddeleeuwse kloosterbeweging over het algemeen wordt gezien als een stedelijk fenomeen. In de steden voorzagen nonnen vaak in hun onderhoud door wol te spinnen en te weven. Veel vrouwenkloosters beschikten dan ook over een eigen weefhuis, maar niet in de Bangert. De gemeenschap in Westerblokker hield koeien en verkocht zuivelproducten op de markt. Daarmee wijkt het klooster af van het normale patroon en vraagt men zich af hoe representatief deze kloostergemeenschap was. De auteur stelt terecht dat het een hard leven moet zijn geweest, kwetsbaar voor oorlogsgeweld buiten de stadswallen en gevoelig voor tegenvallende agrarische opbrengsten.
Als bijlage is opgenomen een editie van het memorie- en statutenboek van Bethlehem uit 1537. Het handschrift bevindt zich in Oxford en heeft tot op heden weinig belangstelling genoten in de historiografie. In de universiteitsbibliotheek te Utrecht bevindt zich een statutenboek waarin geschreven staat “te Bethlehem buijte Hoern”. Overtuigend toont de auteur aan dat dit een foutieve toeschrijving is van latere datum. Waarschijnlijk betreft het de statuten van het klooster Ter Maat in Zwolle.
Het Oxfordse memorie- en statutenboek geeft de namen van 101 zusters met vaak de datum van professie en soms waar de zusters oorspronkelijk vandaan kwamen. Zo stelt Schrickx vast dat de gemeenschap een voldoende aanwas van plattelandsdochters kende en al snel een bovenlokale uitstraling had. Bethlehem bleef tot de jaren veertig van de 16e eeuw groeien. Dat is dan ook precies de periode dat Lutherse opvattingen in de streek een voedingsbodem vonden en het respect voor de kloosterlingen afnam. In 1567 onderging het klooster het geweld van de geuzen. Met de omwenteling in 1572 kwam er een einde aan het kloosterleven in West-Friesland.
De naam Bethlehem bleef eeuwenlang daarna verbonden aan een boerenwoning in de Bangert. Om de archeologische resten juist te interpreteren, dient natuurlijk ook de latere bewoningsgeschiedenis onderzocht te worden. Maar opname van dit onderzoek, hoe interessant ook, draagt weinig bij aan het beantwoorden van de geschiedkundige probleemstelling. Als ik zou stellen dat dit onderdeel achterwege mocht blijven dan spreekt hier enkel de historicus die het idee niet heeft begrepen. Ik ben me er goed van bewust dat dit een wezenlijk element is van het archeologische verhaal.
De auteur is er in geslaagd, geschiedenis en archeologie succesvol bij elkaar te brengen. Het is te hopen dat er in de toekomst meer van dergelijke studies verschijnen. Al te vaak staan de twee wetenschappelijk disciplines los van elkaar, terwijl de auteur laat zien hoe vruchtbaar het is als beide disciplines bij elkaar komen.
Trefwoorden: Nederland, West-Friesland, Late middeleeuwen, vroegmoderne tijd, Vrouwenklooster, Moderne Devotie, Observanten, Archeologie en geschiedschrijving; materiële cultuur
Drs. Aron de Vries
Burg. Gaarlandtstraat 10
4205 CC Gorinchem