De Volksverheffers
(recensie: Tessa Nagel M.A.)
Christianne Smit, De volksverheffers. Sociaal hervormers in Nederland en de wereld 1870-1914, Hilversum, Verloren, 2015, 444 pp, illustraties in zwart wit, ISBN 978-90-8704-546-3, € 39,-
Vanaf 1870 wordt een groep hervormingsgezinden actief die vindt dat het de verantwoordelijkheid van de middenklasse is om een harmonieuze gemeenschap te creëren waarin iedereen zich kan ontwikkelen. Iedere burger die ontvankelijk is voor verbetering moet geholpen worden en moet kansen krijgen. Grofweg moet deze hulp uit twee onderdelen bestaan: ten eerste moet er hulp geboden worden die de arbeiders mogelijkheden en een vangnet biedt, ten tweede moet het eigen initiatief van arbeiders gestimuleerd worden door hen op te voeden en te onderwijzen.
Christianne Smit doet onderzoek naar de manier waarop de hervormingsgezinden als groep opereren in Nederland. Hierbij kijkt ze ook naar de buitenlandse inspiratie binnen het internationale netwerk van volksverheffers en naar het politiek debat over wat de taak van de overheid in deze zou moeten zijn en wat als particulier initiatief gezien moet worden. Dit onderzoek is het eerste dat het belang van de volksverheffers als groep aankaart, in plaats van als onderdeel van een algemeen civilisatieproces. Smit betoogt dat onderzoek naar volksverheffing vanuit een specifieke, bijvoorbeeld gelovige, achtergrond overkoepelende effecten van het verheffingsideaal verbergt, zoals het idee van een harmonieuze gemeenschap.
In het boek wordt eerst de toenemende zorg voor de omstandigheden van arbeiders weergegeven. Dit gebeurt met allerlei citaten die tot de verbeelding spreken, zoals (over de Jodenbuurt in Amsterdam): “daar, in de riolen, waarin menschen leefden, de vergane krotten, die geld opbrachten, het hele luidloos-rottend ellende-monument der hoofdstad, was de jeugd gedoemd te blijven”. Alleen al de woonomstandigheden van arbeiders waren potentiele oorzaken van allerlei nieuwe problemen, zoals de verspreiding van ziektes en de daarmee gepaard gaande degeneratie van het volk, de groei van een ontembare massa en conflicten die konden leiden tot sociale onrust en het rode spook der revolutie. Op allerlei manieren erkenden de hervormingsgezinden dat er veel behoefte was aan licht, lucht en ruimte. Hun, veelal buitenlandse, inspiratiebronnen gaven dit ook aan en experimenteerden hier vaak al mee.
In het derde hoofdstuk worden de ideeën over de ideale samenleving volgens de hervormers besproken. Ook hieruit blijkt hun, soms ver vooruitziende, kijk op de wereld, zoals van de latere partijleider van de SDAP Albarda, die in 1900 zei: “Ik ben ervan overtuigd dat de komende eeuw de emancipatie der arbeiders brengt”.
In de hierop volgende hoofdstukken wordt ingegaan op drie belangrijke onderdelen waarop de hervormingen zich richten. Allereerst worden de toenemende zorgen om woonomstandigheden, inclusief mogelijke oplossingen, op een rij gezet, daarna wordt gekeken naar de geestelijke opvoeding van arbeiders en tenslotte naar de natuur als ideaal, waarbij gekeken wordt naar hoe de arbeider ‘terug naar de natuur’ kan gaan om zo ook weer fatsoenlijk te worden. In hoofdstuk zeven wordt ingegaan op de beweegredenen van de hervormers en wordt gekeken naar hoe zij omgaan met arbeiders en zichzelf. De middenklasse wil de arbeiders verheffen, maar niet boven zichzelf; de eigen positie moet hierbij niet in gevaar komen. Tenslotte wordt gekeken naar hoe de individuele initiatieven bijdragen aan het politiek debat over de taak van de overheid. Smit concludeert dat de individuele initiatieven hebben geleid tot governmentality, dus een mentaliteitsverandering van de overheid, waardoor later ruimte is gekomen om sociale wetgeving in te voeren.
In het boek weet Smit feilloos aan te wijzen waar de fricties zitten tussen de hervormers en de overheid. Als voorbeeld dienen de verschillende bouwverenigingen, die opgezet worden als initiatief om de woningen en woonomstandigheden te verbeteren. De Vereeniging ten behoeve van de Arbeidersklasse, die zelf betere huizen bouwt, geeft in 1857 al aan dat de overheid een te passieve houding heeft en dat er wetgeving moet komen om de algehele situatie voor iedereen te verbeteren. Ook de wrijving tussen reële zorg en ordinaire betutteling van de hervormers komt aan bod, zoals blijkt bij allerlei initiatieven die geen succes lijken te hebben, zoals het geheel afschaffen van alcohol en vlees.
Dit boek geeft een prachtig beeld van allerlei initiatieven en ideeën die speelden aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Door alle idealen krijgt de lezer ook een mooi beeld van de omstandigheden waarin mensen in allerlei groepen van de samenleving in deze tijd leefden en hoe zij daarover dachten. Smit heeft geprobeerd een structuur aan te brengen in allerlei initiatieven die nauw met elkaar samenhingen en elkaar continu beïnvloedden. Zij behandelt eerst de ideeën en wensen, dan de initiatieven die per vlak (woonomstandigheden, geestelijke opvoeding en de natuur als ideaal) zijn ingevoerd en vervolgens de achterliggende motieven van de verheffers zelf. Omdat verschillende ideeën en initiatieven in meerdere hokjes passen, komen zij vaker terug en is er veel sprake van herhaling in het boek. Maar juist de precisie waarmee Smit heeft gewerkt, zorgt ook voor een heel mooi gedocumenteerd werk over de Nederlandse industriële samenleving van de negentiende en begin twintigste eeuw.
Tessa Nagel M.A.