Op zand en veen
Liber amicorum Karel Leenders buh gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag
Guido van den Eynde en Lauran Toorians (red.) (redactie)
336 pp, € 35,-
isbn/issn: 978-90-8704-591-3
geïllustreerd

Op zand en veen

(recensie: Aron de Vries)

 

Guido van den Eynde en Lauran Toorians (red.), Op zand, veen en klei. Liber amicorum Karel Leenders bij gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag (Hilversum, Verloren, 2016) 336 pag., geïllustreerd, ISBN 978-90-8704-591-3, € 35,-
 
Het vriendschapsboek dat onlangs verscheen voor Karel Leenders is een mooie lofzang op de interdisciplinariteit. Leenders zelf werd al vroeg geïnspireerd door Clio, de muze van de geschiedschrijving. Maar hij raakte eveneens in de ban van de moeder van deze muze, Gaia, de godin van de aarde. Decennialang hield Leenders zich bezig met de historische geografie, met name van het gebied tussen de mondingen van de Maas en de Schelde. In zijn publicaties bleek hij een scherp oog te hebben voor geschiedenis, geologie, bodemkunde, toponymie, volkskunde en archeologie. Deze brede interesse wordt mooi weerspiegeld in de bundel.
               Ton Kappelhof opent de bundel met een biografische schets van Leenders (pp. 9-27). Ze kwamen elkaar voor het eerst tegen op het Onze Lieve Vrouwe Lyceum in Breda in 1962. De auteur stelt dat zijn waarnemingen gekleurd zijn, maar dat hij ze zoveel mogelijk getoetst heeft aan de harde feiten. Het is een liefdevol portret geworden van een persoon die zich vol overgave gestort heeft op het doen van onderzoek naar de geschiedenis, inclusief de archeologie. Hierbij hield hij zich eerst bezig met het lokale om daarna de focus te richten op een uitgestrekte regio die zich uitstrekt over landsgrenzen. Af en toe staat de persoonlijke observatie centraal, maar dat kan volgens mij prima in een liber amicorum.
Jelle Vervloet bespreekt Leenders’ bijdrage aan de historische geografie (pp. 29-65). Hij laat zien dat Leenders werkt vanuit het kleine, de zogenaamde landschapselementen, om zo te komen tot een veel groter verband. Hierbij wordt goed duidelijk dat naast het interdisciplinair werken Leenders ook contact onderhield met gelijkgestemde geesten in België en zo een bijdrage leverde aan de historische geografie als wetenschap.
               Hierna volgen een elftal bijdragen, waarvan ik er slechts enkele bespreek. In twee bijdragen staat de cartografische verbeelding van het landschap centraal. Hans Renes laat zien wat kaarten van West-Brabant vertellen over de ontwikkeling van het landschap (pp. 77-105). De ‘ultrakorte landschapsgeschiedenis’ die hij schetst, laat de hand van de meester zien. Mathieu Fransen bekijkt enkele kaarten die zijn opgenomen in de Brabantia Ducatus (een catalogus van ruim honderd kaarten die het hertogdom Brabant bestrijken) die hierin zijn aangemerkt als ‘historisch’. Hij bespreekt hoe cartografen greep probeerden te krijgen op de geschiedenis van (het begrip) Brabant.
               Historisch van aard is het artikel van Bas Aarts over de mythe van het ‘graafschap Strijen’ in de tiende eeuw (pp. 138-173). Het is een hardnekkig verhaal, dat teruggaat op twee valse oorkonden uit de tweede helft van de zestiende eeuw. Hierin laat Hilsondis als ‘gravin van Strijen’ een uitgebreid allodiaal goederencomplex na aan de abdij van Thorn. Tevens bekijkt hij recente theorievorming over Ansfried en Hereswind/Hilsondis, de stichters van de abdij Thorn. Een moeilijke geschiedenis, waarover het laatste woord zeker nog niet gezegd is.
Martien van Asseldonk onderzoekt een geschil in de heerlijkheid Jekschot (pp.203-225). Hierbij werd het huis van de heer in 1363 neergeworpen door boze boeren uit het nabijgelegen Sint Oedenrode. De ruzie ging over het gebruik van de grond en de loop van de grens tussen beide rechtsgebieden. Een hoogst interessante bijdrage, maar ik twijfel of men kan spreken van een boerenopstand zoals de auteur doet. Mogelijk komt dat door de kleinschaligheid van het conflict. Ik denk bij dat begrip toch vooral aan de grote volksopstanden in Vlaanderen, Frankrijk en Engeland. Maar ik vind het gebruikte begrip ook problematisch, omdat het niet boeren betrof die het kasteel van hun eigen heer vernielden, maar juist die van het naast hen gelegen rechtsgebied.
               De bundel bevat ook een archeologische bijdrage. Marco Vermunt vertelt wat het archeologisch onderzoek in Bergen op Zoom duidelijk heeft gemaakt over de ontwikkeling van de middeleeuwse haven (pp. 227-247). Een intrigerend verslag, want de auteur stelt terecht dat havens vaak tot op de dag van vandaag centra van bedrijvigheid bleven, waardoor de ondergrond veelvuldig verstoord werd.
Ria Berkvens bespreekt de gemeentelijke erfgoedzorg in Zuidoost-Brabant. Door de biografische schets in het boek is dan al duidelijk dat Leenders zich actief heeft ingezet om oude landschapselementen te behouden. Nispen als nederzettingsnaam wordt ontleed door Lauran Toorians (pp. 317-324). De naam blijkt samengesteld uit twee delen, het problematische nesse of nes(ch), dat zowel zacht, week kan betekenen, maar ook landtong, en apa wat betekend water of waterloop.
Doordat de bundel zoveel disciplines vertegenwoordigt, is er voor iedereen wat van zijn gading. Het is een vriendenboek dat Leenders veel plezier zal hebben gedaan. En zowel Clio als Gaia hebben de auteurs duidelijk inspiratie gegeven.
 
Drs. Aron de Vries
Burg. Gaarlandtstraat 10
4205 CC Gorinchem
 
Trefwoorden: Nederland, Brabant, Middeleeuwen, Nieuwe tijd, Historische geografie, archeologie, cartografie, plaatsnaamkunde, cultuurhistorisch erfgoed.