Het pryeel van Zeeland
(recensie: Drs. Marieke Bos)
Martin van den Broeke. Het pryeel van Zeeland. Buitenplaatsen op Walcheren 1600-1820. Hilversum, Verloren 2016, 518 pp, geïllustreerd, ISBN 978-90-8704-592-0, € 49.-
In juni 2016 promoveerde Martin van den Broeke in Groningen op het proefschrift Het Pryeel van Zeeland over buitenplaatsen op Walcheren in de periode 1600 tot 1820. Hij was de eerste buitenpromovendus van het `Kenniscentrum Landschap van de Rijksuniversiteit Groningen. Van den Broeke is jurist en beleidsmedewerker van het Ministerie van Economische Zaken. In zijn vrije tijd heeft hij de afgelopen twintig jaar in diverse archieven onderzoek gedaan naar buitenplaatsen. Dit leidde al eerder tot een aantal publicaties. Zijn belangstelling voor dit onderwerp begon als kind, toen hij via een vervallen bruggetje speelde tussen de restanten van het Munnikenhof, een buitenplaats aan de rand van zijn geboortedorp Grijpskerk. Een van de bewoners van dit huis was Jacob Cats. Hij benoemde zijn ‘buytenhus niet verre van de stad’ in een van zijn gedichten. Volgens overlevering zou het gebouw met het torentje ooit een klooster zijn geweest en uit de late Middeleeuwen stammen. Of dat waar is, betwijfelt Van den Broeke met zijn kennis van nu, maar toen was het wel iets wat de fantasie prikkelde en wat uiteindelijk leidde tot deze prachtige rijk geïllustreerde publicatie.
In de zeventiende en achttiende eeuw had Walcheren een rijk buitenleven met meer dan 150 buitenverblijven. Het buitenleven was te vergelijken met dat van de Amsterdamse elite, waarvan nu nog steeds de verblijven zichtbaar zijn langs de Vecht, in het Kennemerland en in het Gooi. Op Walcheren zochten stedelingen uit de handelssteden Middelburg en Vlissingen het platteland op om daar een gedeelte van het jaar door te brengen. Van het buitenleven aldaar is tegenwoordig nog maar heel weinig zichtbaar in het landschap. In oktober 1944 werd het eiland geïnundeerd, waarbij de beplanting stierf en veel gebouwen beschadigd raakten. De onderwaterzetting duurde meer dan een jaar. Bij het herstel kreeg Walcheren een nieuwe indeling door de ruilverkaveling. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw werden de vervallen buitenplaatsen gesloopt. In het Zeeuws Archief en de Zeeuwse Bibliotheek zijn nog voldoende kaarten en andere bronnen aanwezig om een beeld te scheppen van hoe het was.
In het inleidende hoofdstuk wordt ingezoomd op hoe er in de afgelopen periode is geschreven over buitenplaatsen. Tot nu toe lag volgens Van den Broeke de focus op het kunsthistorische vlak. Er werd veel aandacht besteed aan de inrichting van de tuinen en de huizen. Daarnaast verschenen er monografieën, publicaties waar een specifiek landgoed centraal stond. Deze publicaties gingen vaak over de geschiedenis van één familie die generaties op zo’n buitenplaats had gewoond. In 2015 verscheen er een bundel Buitenplaatsen in de Gouden Eeuw onder redactie van Yme Kuiper en Ben Olde Meierink. In deze bundel werd het onderwerp `Buitenplaatsen’ vanuit verschillende disciplines benaderd. Uit deze bundel kwam naar voren dat er drie aspecten een rol speelden bij de opkomst en bloei van de buitenplaatsen in de zeventiende eeuw. Ten eerste was het een investering of belegging in grond, een tweede element was het genieten van het buitenleven, en als laatste speelde prestige ook een rol.
De centrale vraag in het onderzoek van Van den Broeke is: welke motieven en functies lagen ten grondslag aan het ontstaan en de teruggang van de buitenplaatsencultuur op Walcheren en hoe bepaalden die motieven en functies de vormgeving van de buitenplaatsen? De auteur wil in zijn boek de buitenplaatsencultuur multidisciplinair benaderen en heeft voor zijn onderzoek een analysemodel ontwikkeld dat volgens hem mogelijk ook voor andere onderzoekers bruikbaar is. Het boek is ingedeeld in vier perioden: ontstaan (1600-1670), expansie (1670-1720), verfraaiing (1720-1770) en neergang (1770 -1820). Vervolgens introduceert hij een ruimtelijke indeling in drie zones: langs de stadssingel, binnen de stadsrand en op het platteland. Daarnaast onderscheidt hij vier functies: plezier, profijt, machtssymbool en teken van aanzien. De vier perioden beslaan ook vier hoofdstukken van het boek: het tweede, derde, vierde en vijfde hoofdstuk De opbouw van de hoofdstukken is voor elke periode dezelfde. Soms is er in de archieven weinig te vinden over een lemma en dan vermeldt hij dit. De opbouw van het boek is heel helder. Binnen de hoofdstukken wordt ingezoomd op allerlei mooie details, zoals bijvoorbeeld het kweken van ananassen in de vierde periode.
In het tweede hoofdstuk staat het begin van de zeventiende eeuw, de Gouden Eeuw van Zeeland, centraal. De grote handelscompagnieën brachten welvaart. Stedelingen belegden gedeeltelijk in land op Walcheren. Ze richtten buitenverblijven in, vooral aan de rand van de stad en aan de singels. Het buitenverblijf en het landbouwbedrijf hingen nog sterk met elkaar samen. In de eerste periode mocht een buitenverblijf niet ten koste gaan van de agrarische functie. Fruitteelt, tuinbouw en akkerbouw bepaalden ook de inrichting van de buitens.
In het derde hoofdstuk wordt ingegaan op de expansie van het aantal buitenverblijven. Aan de stadsranden werden nieuwe herenhuizen en hofsteden gebouwd met veel groen. Ook werden er wat verder af van de stedelijke kernen buitens ingericht op de noordelijke helft van het eiland. In de omgeving van de stad waren het vooral kooplieden, zeelieden en militairen die een buitenverblijf bezaten. Deze buitenverblijven dienden voor het vermaak. Regenten hadden hun buiten vaak wat verder van de stad liggen. Als zij tot een zelfde factie behoorden, bouwden ze hun buitenverblijven dicht bij elkaar in de buurt. Wanneer het buitenverblijf verder van de stad lag, werd de economische functie weer belangrijker. In deze periode plantte men veel hout aan voor de kap. Rond 1670 werden er voor het eerst geometrische parken aangelegd. Dit viel ongeveer samen met de opkomst van stadhouder Willem III. Op die manier kon je laten zien aan welke kant je stond en dat je behoorde tot de elite van de stad.
In de periode 1720-1770, het hoofdstuk `Verfraaiing’, bleek aanzien van een persoon of een familie het voornaamste motief te zijn voor het bezit van een buitenplaats. In deze periode was de Franse tuinarchitectuur met veel beelden en ornamenten in de mode. De kleinere hofsteden konden wel dienen als inkomstenbron door een combinatie van een boomgaard en een tuinderij, maar die kleine buitenplaatsen namen in aantal af. Een buitenplaats werd overigens niet ten koste van alles in stand gehouden.
In de laatste periode, het hoofdstuk `Neergang’, veranderde het Walcherse landschap sterk in economisch opzicht en van uiterlijk. De bloeitijd van de overzeese handel was over. Het ging in deze periode wel goed in de landbouw. De vraag naar producten steeg en de prijzen stegen navenant. Boeren kochten uiteindelijk veel land op. De buitens werden afgebroken en de bosschages gerooid. Het gebied werd weer puur landbouwgrond. Er bleef maar een klein gedeelte over van de buitens. Deze landhuizen moesten in stand worden gehouden omdat ze een onderdeel vormden van de familiegeschiedenis. In deze periode is de Engelse landschapsstijl in de mode. Deze tuinstijl sloot aan op de agrarische omgeving zonder het doel van economisch gewin. In deze tuinen was ruimte gemaakt om te experimenteren met allerlei exotische groentes, bloemen en fruitrassen, zoals ananassen. Langs de singels ontstond openbaar groen waar de stedelingen konden wandelen.
Het boek is vol details, waardoor er een rijk beeld wordt geschetst van de buitenplaatsencultuur op Walcheren. Het gaat over heel veel verschillende locaties. Veel van de buitens werden later verkocht, onder andere aan boeren, en kregen een andere functie. Vaak werden er weer nieuwe huizen gebouwd of aangepast. Uiteindelijk gaat deze publicatie over honderden buitenverblijven. De hoeveelheid aan buitenverblijven maakt het boek wat onoverzichtelijk. Gelukkig bieden de structuur en het analysemodel houvast. De passie van de auteur voor het onderwerp is zichtbaar in dit mooi verzorgde boek.
Drs. Marieke Bos
Trefwoorden: Nederland, Zeeland, Nieuwe tijd, Agrarische geschiedenis, Buitenplaatsen