Fatale Kunst
Leven en werk van Sara de Swart (1861 – 1951).
Jaap Versteegh
224 pp, € 19,95
isbn/issn: 978-94-6004-223-2
geïllustreerd, deels in kleur

Fatale Kunst

(recensie: Drs. M.G. Koelewijn)

 

Jaap Versteegh, Fatale Kunst.  Vantilt, Nijmegen 2016, paperback, 19 x 24 cm, geïllustreerd, deels in kleur, 224 pagina’s, ISBN 978-94-6004-223-2, €19,95
“…zij liep mijmerend in den tuin rond, gekleed in een broek en een gebloemde blouse, zij snoeide de boomen en wist precies wanneer er wind op zou steken. Een vrouwlijke Tolstoy, zoo scheen het me toe. Af en toe boetseerde zij nog wat en als zij het gereedschap had neergelegd, begon ze te vertellen, cigaretten rookend en gaarne drinkend van den vurige Timberio-wijn. Een ontembare vitaliteit.” (p. 13).
Aldus de dichter Jan Engelman op 8 september 1951 in De Groene Amsterdammer als hij zijn goede vriendin Sara de Swart memoreert in het artikel ‘De Muze der Tachtigers gestorven in den schijn der illusie’. Jaap Versteegh, de auteur van haar biografie met de mooie titel Fatale kunst, vindt echter dat de vergelijking met Tolstoj mank gaat. In tegenstelling tot Tolstoj, die als schrijver veel succes oogstte en bewust koos voor een eenvoudig en teruggetrokken bestaan op het platteland, had Sara de Swart tijdens haar leven weinig succes als kunstenares en was zij op het eind van haar leven gedwongen tot een leven in armoede. Versteegh maakt een mooie vergelijking met Candide, het geesteskind van Voltaire, dat na allerlei ellende berooid maar toch standvastig was en tot de slotsom kwam dat geluk overal te vinden was. “Sara de Swart daarentegen was een intelligent mens van vlees en bloed. Zij wilde in het mooie en goede van de mens geloven, en tegen beter weten in hield ze aan dit verlangen vast. Haar opofferingsgezindheid, in het bijzonder ten aanzien van de kunst, was haast ongelooflijk” stelt Versteegh. Hij verklaart deze “aan fatalisme grenzende eigenschap” vanuit haar familieachtergrond, waar de kunst een zeer bepalende rol speelde (p. 15).
Het eerste van de vijf hoofdstukken van deze zeer prettig leesbare en compacte biografie is dan ook getiteld ‘Familie’. Het viel mij op dat Versteegh af en toe het psychologiseren niet schuwt. Over Sara’s sterke neiging om anderen te helpen, merkt hij bijvoorbeeld op dat deze kan “duiden op een sterke behoefte aan genegenheid en hierin kan haar eenzaamheid als kind een rol hebben gespeeld” (p. 27). Sara groeide op in het rustige Arnhem als enig kind van een kunstschilder en een dochter van een uitgever. Toen Sara 22 was, overleed haar moeder en kreeg zij de volledige beschikking over haar erfdeel. Daardoor kon zij opeens een zelfstandig bestaan opbouwen en “vol jeugdig idealisme stortte ze zich in het bruisende, moderne leven van Amsterdam” (p. 27).
Sara ging in Amsterdam naar de kunstnijverheidsschool en volgde daar boetseerlessen. Via haar klasgenoten en haar huisgenote en vriendin Baukje van Mesdag kwam zij in contact met de schilder Maurits van der Valk, een centrale figuur in het netwerk van jonge schilders en schrijvers dat bekend staat als ‘de Tachtigers’. Sara werd spoedig opgenomen in deze kring van kunstenaars en gedroeg zich als één van hen – inclusief het roken en drinken en dit ‘mannelijke gedrag’ vonden sommigen aanstootgevend. De kunstenaar Willem Witsen bijvoorbeeld noemde haar manier van doen grof. Het is meer dan opmerkelijk dat Sara – dankzij haar geld – al snel een bijzondere en belangrijke rol ging spelen in deze groep kunstenaars: die van mecenas. Zij kocht kunstwerken aan en bood ook op allerlei andere manieren (financiële) steun aan kunstenaars. Zo ook aan de schilder Eduard Karsen. Tussen hen ontwikkelde zich een verhouding die zeer tragisch zou aflopen, en hoewel dit verhaal niet onbekend is, wordt het hier vrij uitgebreid en met zorg beschreven. De labiele kunstenaar Karsen vatte een obsessieve liefde voor Sara op, maar die werd niet door haar beantwoord. Dat wilde eerst niet tot hem doordringen en later beschuldigde hij haar en twee vriendinnen van een ‘complot’. Het kwam uiteindelijk op 12 oktober 1891 tot een scheidsgerecht in Hotel Café Suisse waarbij een aantal Tachtigers aanwezig was en waar het unanieme oordeel was dat Karsen in verwarde toestand had gehandeld en dat de tenlastelegging aan de dames ongegrond was. De hele affaire lijkt op Sara niet veel effect te hebben gehad, maar Versteegh vindt het opmerkelijk dat zij haar testament opnieuw liet opmaken en daarbij een wijziging doorvoerde waaruit kan worden opgemaakt dat zij uiteindelijk toch aan haar familie de voorkeur gaf (p. 64).
Behalve als mecenas kan Sara ook als een muze in de groep van de Tachtigers worden gezien. Zo heeft Willem Paap bij het schrijven van zijn roman Vincent Haman (1898) zeer waarschijnlijk Sara de Swart voor ogen gehad. Volgens Jan Engelman is het zonneklaar: “Zij is een heel merkwaardige verschijning geweest in ons kunstleven. Wie de moeite neemt ‘Vincent Haman’ open te slaan […] vindt daarin een meisjesfiguur uitgebeeld die in werkelijkheid heeft bestaan en die in ons land een der eerste voorbeelden is geweest van de emancipatie der vrouw” (pp. 180-181). Versteegh staat hier wat langer bij stil, omdat de beschrijvingen van de Esther-figuur in het tweede deel van de roman volgens hem inderdaad licht werpen op de persoon Sara. Hoewel hij een slag om de arm houdt, vindt Versteegh wel dat Paap in de beschrijving van de ‘noodlottige vrijgevigheid’ van zijn hoofdpersoon de waarheid opvallend dicht heeft benaderd (p. 95).
In het hoofdstuk met de veelzeggende titel ‘Offers aan de kunst’ wordt uitgebreid beschreven hoe Sara de Swart samen met haar vriendin Anna Vis de verzorging van de aan de drank verslaafde dichter Willem Kloos op zich nam en ook welke implicaties dit had voor de onderlinge verhoudingen. Zinnen als “maar bij Kloos begonnen de jaren van uitgaan en innemen hun tol te eisen” en “dat klonk misschien feestelijk, maar met de gezondheid van Kloos ging het serieus bergafwaarts” (p. 67) zijn exemplarisch voor de vlotte stijl waarin Versteegh schrijft.
Een van haar klasgenoten op de kunstnijverheidsschool, de sierkunstenaar Theo Nieuwenhuis, beschreef Sara’s intellectuele en kunstzinnige kant als volgt: “Zij had dan ook reeds vele jaren van studie achter zich en bleek, vooral in de literatuur, beter dan wij met allerlei inzichten op kunstgebied op de hoogte.” (p. 30). De liefde voor de literatuur zou in Sara’s gehele leven aanwezig blijven en haar contacten en vriendschappen met schrijvers getuigden daarvan. Ze had een speciale belangstelling voor het symbolisme en die reikte verder dan de literatuur en betrof ook de schilderkunst. Het is opmerkelijk dat zij – samen met Andries Bonger, de broer van Jo Van Gogh-Bonger – een van de eerste afnemers in Nederland was van het werk van de symbolistische schilder Odilon Redon. Maar naast het werk van Redon verzamelde zij ook kunstwerken van verschillende Nederlandse kunstenaars zoals Breitner, Thorn Prikker, Dijsselhoff, Toorop en Isaac Israëls. Haar biograaf stelt vast dat zij makkelijk tot het aankopen van kunst te bewegen was. Enerzijds werd dit veroorzaakt door haar liefde voor de kunst, maar Versteegh durft nog een verklaring te geven: “uit het gegeven dat zij bijna al deze kunstwerken kocht van kunstenaars met wie zij min of meer bevriend was, spreekt ook een neiging tot behagen en een behoefte om in de smaak te vallen bij de mensen die zij bewonderde” (p. 89). Sara had echter een goed oog en koos altijd voor kwaliteit: veel werken zijn in museumcollecties terecht gekomen.
“Sara’s liefde voor de kunst was haar fataal geworden” concludeert Versteegh in het laatste hoofdstuk (p. 135). Door haar ‘ontembare drang’ tot kunst kopen en haar grenzeloze goedheid, waarvan velen gebruik wisten te maken, én haar eigen bescheidenheid en zelfs zwijgzaamheid daarover, was zij zodanig in financiële problemen gekomen, dat zij zich genoodzaakt zag om in de zomer van 1914 met haar vriendin (en levensgezellin) Emilie van den Kerckhoff naar het buitenland te vertrekken om daar heel eenvoudig te gaan leven. Ook de laatste jaren van Sara op het eiland Capri – een toevluchtsoord voor kunstenaars – en haar relaties en financiële perikelen worden door Versteegh nauwgezet beschreven en geïllustreerd. Mooi laat hij zien hoe haar wereld kleiner maar hoe haar dankbaarheid voor een “overrijk schoon leven” groter werd (brief aan Arthur van Schendel, 29 december 1942, p. 169).
De auteur Versteegh, die een ver familielid is van Sara, geeft in de inleiding aan dat er weinig over haar leven bekend is, omdat er niet veel bewaard is gebleven. Toch is hij erin geslaagd om ondanks de schaarste aan bronnenmateriaal, een scherp portret van haar neer te zetten. Bovendien geeft Versteegh een bijna caleidoscopisch beeld van haar netwerk – de grote kring van kunstenaars en kunstliefhebbers waarbinnen zij zich tot het eind van haar leven bewoog. Het bronnenmateriaal dat hij heeft benut, varieert van Sara’s verschillende testamenten (maar liefst elf in totaal waaruit haar trouw en barmhartigheid blijken) en veel correspondentie (helaas lang niet altijd van Sara zelf) tot memoires, artikelen en gedichten. Soms zijn de citaten uit al deze schriftelijke bronnen wat lang en is het jammer dat Sara dan zelf weleens even uit beeld lijkt te raken. Maar de keerzijde is dat Sara’s biograaf veel moeite heeft gedaan om haar leefwereld, of zelfs een tijdsbeeld, voor de lezer op te roepen. Het gevarieerde en goed gekozen beeldmateriaal speelt daarin ook een belangrijke rol. Zoals we gewend zijn van uitgeverij Vantilt is dit boek overzichtelijk, helder en met zorg vormgegeven. Achter in het boek is een beargumenteerd overzicht te vinden van de kunstcollectie van Sara de Swart, verder een lezenswaardig notenapparaat en een personenregister – dat laatste is natuurlijk een must in een dergelijke ‘netwerk studie’.
Sara was een vrouw van statuur en zij vervulde een niet te onderschatten rol in het artistieke leven van de negentiende en vroeg twintigste eeuw, misschien niet zozeer vanwege haar eigen beeldhouwwerk – waar haar biograaf overigens óók aandacht aan besteedt – maar vooral vanwege haar aan ‘fatalisme’ grenzende liefde voor de kunst. Dankzij dit boek heeft zij haar plaats weer ingenomen.
Drs. M.G. (Mirjam) Koelewijn
mgkoelewijn@gmail.com
Trefwoorden: Nederland, Amsterdam. 19e eeuw, 20e eeuw, Tachtigers, Kunstgeschiedenis, Literatuurgeschiedenis