Op woensdag 15 mei 2002 besloten anderhalf miljoen Nederlanders een geintje uit te halen. De zomer was in aantocht en de vaste amusementsshows op de tv stoppen er dan voor een paar maanden mee, maar een deel van het publiek vond dat men best nog wat vertier kon gebruiken. Dus besloten ze bij de verkiezingen hun stem uit te brengen op de Partij van het Amusement, die zich voor de lol niet PvhA, maar LPF noemde. Het leuke was bovendien dat het allemaal gratis was. Je moest er alleen een klein stukje voor lopen, maar dat hadden de meesten er nog wel voor over. Bij de Soundmixshow van Henny Huisman bijvoorbeeld kon je gewoon vanuit je luie stoel stemmen, maar daar stond wel tegenover dat je voor je stem moest betalen aan de telefoonmaatschappij. Nu was dat natuurlijk een serieuze zaak; op 15 mei ging het slechts over politiek, dat moest je niet vergeten.
De mensen kregen waar voor hun geld. Intellectuelen willen nog eens minachtend doen over de platte smaak van de massa, maar een dergelijk gemakzuchtig oordeel geeft in dit geval echt geen pas. De show die de volgende maanden werd opgevoerd, was behoorlijk subtiel. Elementen uit verschillende humoristische tradities werden op een geraffineerde wijze gecombineerd. De hoofdrol was geënt op Zelig van Woody Allen en werd gespeeld door ene Mat Herben. De casting was geniaal: tussen de grote politici leek de onbeduidende Zelig ineens een staatsman van formaat. Uit de traditie van Van Kooten en De Bie kwamen Eduard Bomhoff, die nog strakker en stijver wist te spelen dan Kees van Kooten op diens beste momenten - kwam waarschijnlijk door de beenverlenging -, en Harry Wijnschenk, op wiens houthakkershemd Wim de Bie stinkjaloers moet zijn geweest. De Jiskefet-humor werd ingebracht door Herman Heinsbroek en Hilbrand Nawijn. Heinsbroek schmierde nog professioneler dan Michiel Romeyn, maar overdreef wel erg: dat er ook maar één ondernemer in Nederland zou zijn die zo arrogant, plat en onverschillig is als de creatie die Heinsbroek neerzette, dat moet toch uitgesloten geacht worden. Nawijn wist veel overtuigender dan Kees Prins de ultieme naïeveling te spelen. Om het RTL-publiek niet helemaal uit het oog te verliezen had Winny de Jong een hysterische travestierol van André van Duin ingestudeerd. En Ferry Hoogendijk en Jim Janssen van Raay vergaten tenslotte de kinderen en de vroegere kinderen niet. Hoogendijk koos een bekende clown als voorbeeld - de naam hoef ik hier niet te herhalen - , terwijl Janssen van Raay de ouderen terugvoerde naar de dagen van Swiebertje, al vond niet iedereen dat hij de waardigheid van de burgemeester overtuigend wist uit te beelden.
De grote vraag was natuurlijk wie de geniale regisseur achter deze absurdistische, maanden aanhoudende show was. Het antwoord is verbluffend: er was op het eind helemaal geen regisseur meer! Wat de kijkers te zien kregen was een reality soap. Ruim een jaar eerder wat het allemaal wel begonnen als een goed uitgedacht toneelstuk, maar de regisseur was gaandeweg de macht over zijn spelers kwijt geraakt. Ze hadden zoveel lol in het spel gekregen dat ze zich niets meer van hem aantrokken en anderen meetrokken in hun spel dat zich verder spontaan ontwikkelde.
Jan Nagel heette die regisseur. Hij had een naam hoog te houden. Hij wist hoe je politiek leuk kon maken. Hij was de eindredacteur geweest van het radioprogramma In de Rooie Haan, dat tussen 1974 en 1988 bestond en vaak de maandagse krantenkoppen bepaalde. Nu was hij aan het einde van zijn loopbaan. In 1999 had hij afscheid genomen van de VARA. Altijd had hij een rol op de achtergrond gespeeld, regie-aanwijzingen aan politici gegeven, maar nu het leek het de tijd om zelf wat meer op de voorgrond te treden. Nagel zou het stuk niet alleen regisseren, hij had het ook zelf geschreven en het was nog wachten of hij ook zelf de hoofdrol zou gaan spelen.
Maar er ging iets mis. Wat precies? Nagel besloot de hoofdrol te schenken aan dr Wilhelmus Simon Petrus Fortuyn, maar die trok zich niets van de regisseur aan en stapte uit het afgesproken toneelstuk. De dingen kregen hun eigen loop.
In de ban van Fortuyn van Jutta Chorus en Menno de Galan bevat een verslag van wat er zich tussen ongeveer april 2001 en oktober 2002 afspeelde in de top van de politieke partijen Leefbaar Nederland en Lijst Pim Fortuyn. De titel is treffend, maar de ondertitel roept op het eerste gezicht enige bedenkingen op. Betekenden de verkiezingen van 15 mei 2002 werkelijk een aardschok? Ging het echt om meer dan een collectief geintje? Maar bij nader inzien lijkt de term heel passend te zijn. Een aardschok veroorzaakt immers wel even paniek en misschien ook wel lichte schade, maar wordt gemeenlijk ook snel weer vergeten. Het gaat immers niet om een aardbeving die alles omver werpt. Seismologen die de oorzaken van een aardschok reconstrueren, kijken daarbij naar de langzame verschuivingen van diepe tektonische lagen. In de vergelijking zou je dan naar de dieper liggende oorzaken van de verschuivingen onder het electoraat moeten kijken. Dat gebeurt in dit boek nou juist niet. Op dat punt houdt de vergelijking op.
In de ban van Fortuyn is een toonbeeld van evenementiële geschiedschrijving. De auteurs zaten er vaak met hun neus bovenop en ze kunnen de hoofdpersonen dan ook in de directe rede aan het woord laten. Het levert een boeiend en juist in zijn concreetheid vervreemdend schouwspel op. De opkomst van Leefbaar Nederland, Pim Fortuyn en de LPF was een mediaspektakel. De natuurlijke plek om het gebeuren te bestuderen is dan ook de samenleving. De gekte die een deel van de Nederlandse maatschappij in 2002 beving, vraagt om verklaringen. Waarom namen zoveel mensen zo'n belangrijk democratisch verschijnsel als verkiezingen ineens niet meer serieus? Het vraagt ook om commentaar. En dat kwam er dan ook veelvuldig. Wie herinnert zich niet de vele als diepzinnig poserende commentatoren die tegen beter weten in hier een uiting van diepe maatschappelijke onvrede zagen? Juist daarom is de terughoudendheid van Chorus en De Galan zo bewonderenswaardig. Meer dan een jaar lang bewogen ze zich onder de meest wonderlijke types, maar ze schrijven alles heel koel en afstandelijk op.
Het perspectief dat het boek biedt, is onthutsend. Het grote publiek komt in verhaal amper voor. Maatschappelijke ontwikkelingen spelen zich op een grote afstand ergens aan de rand af. Dit is een boek over een horde doenerige mannen en een doodenkele vrouw, die heel erg druk bezig zijn, maar van wie volstrekt onduidelijk is waardoor ze gemotiveerd worden. Politiek is hier alleen maar een kwestie van strategie, een spelletje, bezigheidstherapie voor verwende mensen misschien ook wel.
Het verhaal begint bij Leefbaar Nederland. Daar leek de politiek nog van onderop te moeten komen. Het ging immers om wat 'de mensen' vinden. Maar het typerende is dat de oprichters van de partij ook geen idee hadden waar ze voor stonden. Alles moest nog bedacht worden. Ze beschikten over het juiste inzicht dat het electoraat losser zat dan ooit, maar ze hadden geen idee waar ze dat electoraat dan mee konden trekken. Dat wist Pim Fortuyn wel: met zichzelf. Terwijl de oprichters van Leefbaar Nederland nog wel eens maar Ameland wilden reizen om te kijken hoe het er aan de basis aan toeging, bleef Pim Fortuyn vooral thuis. Hij had het begrepen: het had geen zin om je als politicus te verdiepen in de problemen van het electoraat, je moest zorgen dat die mensen in jou geïnteresseerd waren.
Toen Jan Nagel overstag ging en het idee van Willem van Kooten overnam om Pim Fortuyn als lijsttrekker van Leefbaar Nederland binnen te halen, werd een nog lege politiek 'van onderen op' vervangen door een stijl van politiek bedrijven waarbij alles 'boven af' en vanuit één persoon bedisseld werd. Nagel dacht misschien dat Leefbaar Nederland handig gebruik kon maken van het charisma van Fortuyn, de werkelijkheid was omgekeerd: Fortuyn gebruikte Leefbaar Nederland.
Twee keer maakten Jan Nagel en zijn medestanders een kapitale fout: de eerste keer toen ze Fortuyn binnenhaalden, de tweede keer toen ze zich van hem ontdeden. Chorus en De Galan beschrijven vrij gedetailleerd hoe de relatie tussen Fortuyn en Leefbaar Nederland tot stand kwam, maar hoe men ooit op het idee kon komen dat hier een vruchtbare samenwerking mogelijk was, dat blijft onduidelijk. Dat is zeker geen verwijt aan de auteurs; het kan alleen maar verklaard worden uit het feit dat het denken in electorale termen bij de Leefbaar Nederland-oprichters kennelijk vooraf ging aan elke inhoudelijke overweging.
Je zou natuurlijk kunnen betogen dat de verstoting van Fortuyn op 9 februari 2002 een herstel van deze initiële vergissing was: nu ging het immers wel om standpunten. De uitspraken van Fortuyn in het Volkskrant-interview van die dag werden onaanvaardbaar gevonden. Toch is het de vraag of een dergelijke interpretatie stand houdt. Een groot deel van de discussie handelde immers over Fortuyns voorstel artikel 1 van de Grondwet af te schaffen, maar uit alles bleek dat Fortuyn geen benul had waar dat artikel over ging. Elke jurist kan je zo uitleggen het bij het discriminatieverbod van artikel 1 van de Grondwet primair om de verticale werking gaat. Het verbod op discriminatie is gewoon een nadere invulling van de voorafgaande zin: de Nederlandse overheid dient allen die zich op haar grondgebied bevinden in gelijke gevallen gelijk te behandelen. Op dit punt wreekt zich de terughoudende opstelling van de auteurs wel. Ze schrijven wel braaf op hoe andere politici vroom verklaarden dat dit artikel 1 gehandhaafd moest worden, maar laten na om te verklaren waarom de hele discussie in volstrekt absurde termen gevoerd werd. Waarom verbrak geen enkele deelnemer aan het debat die ban door uit te leggen hoe het wel zat? Het is duidelijk: Fortuyn werd echt niet geloosd om zijn standpunten, maar vanwege zijn onhandelbaarheid.
Rest het mysterie Fortuyn. Hij is de enige in het hele boek die zich werkelijk voor politieke problemen lijkt te interesseren, zij het op grote afstand. Maar hij schrijft er alleen over in boeken en columns; hij communiceert er met niemand over. Er bevindt zich geen enkele wetenschapper of intellectueel in zijn omgeving. Het wemelt er wel van de platte figuren. Waarom omringde Fortuyn zich met zulke dubieuze types? Gebruikte hij hen alleen maar vanwege hun geld of voelde hij zich echt in dit gezelschap thuis? Het klinkt ongelooflijk, maar je moet het laatste aannemen. Vooral Fortuyns vriendschap met de Bredase natuurkundige Peter Langendam is een raadsel.
Langendam publiceerde op de valreep van de afgelopen eeuw, in december 2000, het spannende jongensboek Sla, biefstuk (Breda, El Jeir, 2002). Het is zeer vermakelijke lectuur; het taalgebruik vormt een parodie op Herman Brusselmans en Olie B. Bommel: 'geniet van wat er allemaal gebeurt, hoewel ik niet kan instaan dat het allemaal koek en ei zal blijven, dit is immers geen keukenmeidenroman, maar een fel realistisch verhaal met misdaad, leugen, bedrog, haat en nijd, zinloos en zinvol geweld, maar ook wel met fijne seks en echte liefde en natuurlijk veel Rotterdamse humor' En: 'Naast de bloederige apotheose heeft deze roman keiharde scènes vol seks, geweld en ook wel ware liefde' (Die zin lijkt in zijn eentje al goed voor de Nobelprijs.) Maar het boek is ook het product van een puberale geest. Zonder enige logica wordt het verhaal steeds onderbroken voor plat gescheld op politici. In het verhaal komen de kogels weliswaar niet van links, maar de auteur weet er wel een verongelijkte beschouwing aan vast te knopen over 'links' geweld. Hij heeft natuurlijk volkomen gelijk dat dat niet mag, maar het bezopene is dat hij doet alsof hij daarmee een zeldzame mening opdist. Bij dat boek schreef 'Prof Dr Pim Fortuyn' - hij was toen al vijf jaar geen hoogleraar meer - een al even plat voorwoord. (Over de VVD: 'Het lijkt mij een partij, waarin waarschijnlijk nooit geneukt wordt. Hoewel, al die blazers en broekrokken schijnen ook weer nieuwe blazertjes en broekrokjes te baren, een ware plaag inmiddels')
De meest onthullende passages uit het boek van Chorus en De Galan betreffen de samenstelling van de lijst van de LPF voor de verkiezingen. Het blijkt dat uitgerekend deze Peter Langendam - over de notaris bij de oprichting: 'Dat soort mensen zeik ik altijd af' - de samenstelling van de lijst coördineerde. Hij is de grote verantwoordelijke voor het zootje ongeregeld dat de Nederlandse Tweede Kamer tussen 23 mei 2002 en 30 januari 2003 teisterde. Als de romanwoorden van Langendam over politici - 'die non-valeurs, zakkenvullers en baantjesjagers' - nou ergens op van toepassing zijn... Fortuyn besefte dat de lijst slecht was, maar hij greep niet in. Wel ging hij twee keer per week uit eten met zijn goede vriend Langendam.
Het probleem van Pim Fortuyn was dat hij geen echte volgelingen wist te creëren en dat ook niet probeerde. Met Peter Langendam sprak hij alleen over de tactiek en niet over inhoudelijke dingen. In zijn Babyboomers - Autobiografie van een generatie (Utrecht 1998) schreef Fortuyn over de 'unieke positie' die hij opgebouwd had 'in de Nederlandse samenleving en in het publieke domein': 'er is geen tweede. Dat laatste streelt de ijdelheid, maar het is ook jammer. Ik kan mij aan niemand spiegelen en met niemand strategie en positie doornemen. Ik moet het hebben van enkele zeer waardevolle adviseurs in de privé-sfeer. Zij houden mijn optreden en standpunten tegen het licht, maar dit is toch iets anders dan een kritische evaluatie maken met een collega die in het zelfde schuitje zit. Kortom, een positie, hoog boven de wolken, ver van directe verantwoordelijkheden - hoewel ik die zeker ambieer -met vrij uitzicht, maar wel alleen'
Zakelijk gesproken was dit natuurlijk onzin. Er waren genoeg intellectuelen in Nederland die net als Fortuyn over allerlei vraagstukken nadachten. Maar kennelijk was hij niet in staat om een werkelijke dialoog aan te gaan. Dat moet verklaren waarom hij zich omringde met intellectuele non-valeurs, voor wie hij ook jaren nadat zijn hoogleraarschap beëindigd was, altijd nog 'professor Pim' bleef - ongeveer op de manier waarop allerlei helderzienden die alle problemen en kwalen kunnen oplossen, zich op kaartjes die regelmatig in de bus vallen, ook aandienen als 'prof' Moumin of Shakri: imponeergedrag voor de eenvoudigen van geest.
Terwijl traditionele politieke leiders hun charisma inzetten voor de politieke strijd die ze voerden en hun boodschap er bij hun volgelingen wisten in te hameren, wist Fortuyn niet meer te bereiken dan dat hij de aandacht op zichzelf vestigde. Hij had alleen maar fans, zoals in de showbusiness. In het relaas van Chorus en De Galan maakt Fortuyn een tamelijk deerniswekkende indruk: hier is iemand bezig die meer meegezogen wordt door de gebeurtenissen, dan dat hij ze leidt. In plaats van te strijden in dienst van een hoger ideaal, kon hij niet aan zichzelf ontsnappen.
In de ban van Fortuyn verscheen eind 2002. Ik had het boek toen onmiddellijk gelezen, maar was er niet aan toegekomen direct een stukje te schrijven. Nu, meer dan een half jaar later, heb ik het boek daarom nog maar eens van a tot z gelezen. Veel van wat er in het boek voorkomt, is inmiddels echt geschiedenis geworden; sommige namen zijn al bijna vergeten. De waarde van dit boek zal mede afhangen van de plaats die de verkiezingen van 2002 op de langere termijn in ons beeld van de geschiedenis zullen krijgen. Op dit moment dringen de gelijkenissen met de verkiezingen van 1967 nog het meest op: toen verzamelden twee partijen die buiten de gevestigde orde vielen, de Boerenpartij en D66, samen 14 zetels; nu verwierf de LPF in een klap 26 zetels. Commentatoren die in de uitslag een teken van diepe maatschappelijke onvrede zagen, hoeven we niet serieus te nemen; ze zijn al lang weerlegd. Er was wel onvrede, maar die ging niet dieper dan ze zich uitte. Stemmen is echt heel gemakkelijk; je hoeft er bijna niets voor te doen. Maar dat een deel van het electoraat niet meer geleid wordt door levensbeschouwelijke ideeën en sociaal-economische belangen, dat is ook duidelijk. De kiezers zweven. De grote vraag is binnen welke grenzen. Was de opkomst van Fortuyn en de LPF de uitkomst van een toevallige samenloop van omstandigheden of kan iets dergelijks zich zo weer voordoen? Hoe uniek is het verhaal dat Chorus en De Galan vertellen?
Voorlopig houd ik het erop, dat hun verhaal inderdaad tamelijk uniek is. Dat als Jan Nagel niet twee kapitale strategische blunders had gemaakt, dat als Willem van Kooten Pim Fortuyn niet had gekend, dat de hele show ons dan bespaard zou zijn gebleven. Maar daar blijft wel tegenover staan dat een op de zes kiezers in mei 2002 bereid bleek om zich tot politiek wangedrag te laten verleiden. Maar misschien behoeft dat geen verbazing te wekken. Negentiende-eeuwse liberalen, die al lang vonden dat je op grond van de gelijkheidsgedachte het algemeen stemrecht wel een keer zou moeten invoeren, waren altijd bang voor het wispelturige gedrag van de onwetende massa. Hun vrees werd niet bewaarheid. Misschien moet je dan niet klagen als zo af en toe wat kiezers hun verantwoordelijkheid niet kennen. Bovendien, die anderhalf miljoen kiezers die op 15 mei 2002 uit de band besloten te springen, beseften heel goed dat we in een stabiel bestel leven, dat zo'n geintje wel zou overleven.
(Met dank aan F., die mij als eerste wees op het onverwachte en uit de aard der zaak onopvallende optreden van Zelig in de Nederlandse politiek.)