Haarlem als Hollands Jeruzalem
De oorsprong van de toren van de Grote of St.-Bavokerk
Thomas H. von der Dunk (Haerlem-reeks nr.18)
143 pp, € 19,-
isbn/issn: 978-90-8704-622-4
rijk geïllustreerd

Haarlem als Hollands Jeruzalem

(recensie: Drs. Martha Catania-Peters)

 

Thomas H. von der Dunk, Haarlem als Hollands Jeruzalem. De oorsprong van de toren van de Grote of St.-Bavokerk (Haerlem Reeks nr. 18); Hilversum: Verloren, 2016, 143 blz., geïll., ISBN 978-90-8704-622-4, € 19,-
 
De houten vieringtoren op de kruising van de Grote of St.-Bavokerk te Haarlem is slechts een onderdeel van het gebouw, maar toch het intrigerende vertrekpunt van een uitwaaierend onderzoek aan de hand van bestaande studies, maar vooral ook naar de weinig onderzochte herkomst van de ten tijde van de bouw nog zeldzame vorm van de toren. Deze wordt afgesloten met een uivormige open beugelkroon, terwijl de puntige naaldspits gangbaar was in de Middeleeuwen. Het is spijtig dat we hier niet de vele afbeeldingen van (kerk-)torens, ui- en aanverwante bolvormige torenbekroningen uit het boek ter illustratie kunnen aanbieden. Die verzameling is een essentieel onderdeel van het betoog, maar we zullen het in deze recensie zonder moeten stellen.
Het begin van de bouw van de St.-Bavo, een laatgotische driebeukige kruisbasiliek en één van Nederlands grootste gotische kerken, is onzeker, maar ergens in de krappe anderhalve eeuw tussen de kerkbrand vlak voor 1373 en het jaar 1500, is de huidige vorm ontstaan. De oude kerk had begin 14e eeuw nog een grote toren aan de westkant, die stand hield tot de 70-erjaren van de 15e eeuw. Daarna werd er slechts een tijdelijk vrijstaand houten klokhuis neergezet. Dan wordt begin 16e eeuw een stenen vieringtoren op het dak van de St.-Bavo geplaatst, die te zwaar blijkt en daarom in 1514 moet worden verwijderd. Tussen 1518 en 1520 verrijst dan een houten vieringtoren met de huidige uivormige open beugelkroon, zodanig ontworpen dat hij op een stenen toren lijkt.
Het onderzoek van Thomas H. von der Dunk betreft de historiografie en de iconografie van deze houten vieringtoren. Daartoe wordt eerst een overzicht gegeven van standpunten en vragen die al bestonden, zoals betreffende voorlopers en ontwerpers van de opeenvolgende torens. Er is ook de afgeleide vraag of de stenen vieringtoren, die al moest worden afgebroken terwijl hij nog in aanbouw was omdat de vieringpijlers dreigden te bezwijken, zou zijn overgeplaatst naar de Bakenesserkerk eveneens te Haarlem en drager van een eendere beugelkroon. Von der Dunk acht deze recycling echter onbewijsbaar.
Op de vraag naar de ontwerpers heeft hij meerdere antwoorden. Hoewel volgens hem de Renaissance nog niet was aangeland in Haarlem – de zich als kunstenaar presenterende bouwmeester bestond nog niet - wijst hij toch een Mechelse bouwmeester en een Utrechtse Dombouwmeester als betrokkenen aan bij de bouw van de stenen voorganger, hoewel hun invloed onduidelijk is. Als mogelijk ontwerper van de houten toren wordt ene Jacob Symonsz van Edam, een meestertimmerman genoemd. In het hoofdstuk ‘Voorlopers en navolgers’ (p. 59-96) wordt een hele paragraaf besteed aan zijn bouwactiviteiten en persoonlijke omstandigheden. Het menselijke aspect vinden we ook terug in het verhaal over de leidekker, die de krak van de pilaar hoorde, toen de stenen toren van de Bavo te zwaar werd. Zo wordt alles wat is geschreven over de toren, verzameld en geëvalueerd, en waar mogelijk worden nieuwe vragen en conclusies geformuleerd.
Hierna volgt het onderzoek naar de herkomst, inspiratiebronnen, en (politieke) betekenis van de iconografie van de uivormige open beugelkroon. De aandacht waaiert verder uit, voorbij de grenzen van Europa. De geschiedenis van de Kruistochten en vooral de contemporaine pelgrimages naar Jeruzalem worden onder de loep genomen. Haarlem, net als andere Hollandse steden, kende een groot aantal pelgrims en daarom ook een Jeruzalem kapel met een Jeruzalembroederschap. Het blijkt dat vele Jeruzalemgangers al sinds de Middeleeuwen de Rotskoepelmoskee op de Tempelberg te Jeruzalem abusievelijk aanzagen voor de Tempel van Salomo. Het imponerende gebouw met zijn enorme uivormige vergulde koepel begon in afbeeldingen en geschriften te figureren als verwijzing naar Jeruzalem, de tempel van koning Salomo en het Heilige land. Het was een misverstand, maar wel met nogal wat iconografische gevolgen.
Uivormige koepels en bollen op torens doen hun entree in Europa en specifiek de uivormige open beugelkroon begint aan een opmars op de torens van Holland. De vroegst bekende is die van Oosthuizen (huidige gemeente Edam-Volendam) in 1511, en de houten vieringtoren van de St.- Bavo (1518-1520) is dus ook één der eersten. De redenering van Von der Dunk is nu dat de Rotskoepelmoskee te Jeruzalem ten grondslag ligt aan de opkomst van allerlei bol- en uivormige torens vanaf de 16e eeuw, en zo moet ook de opkomst van de open uivormige beugelkroon begrepen worden. Het is een verwijzing naar Jeruzalem, de tempel van Salomo, maar óók naar het Heilige Roomse Rijk, of meer precies de keizerlijke kroon van de Habsburgers, wier regeringsperiode hier te lande ongeveer samenvalt met verschijnen en verdwijnen van deze iconografie in de bouw (1511-1638). De route die wordt afgelegd om beide inspiratiebronnen aannemelijk te maken, is onnavolgbaar en loopt langs vergelijkbare torens in de Nederlanden en Duitsland.
Maar de tweeledige betekenis vormt ook een zwak punt: is de opbollende kroon toentertijd echt als uitheems motief bedoeld en gezien? Dat blijft een beetje een vraagteken, hoewel het idee wel hout snijdt: wereldlijk en geestelijk gezag in één. Ook rijst de vraag of twee mogelijke inspiratiebronnen voor koepels en uivormige torens enerzijds en verwijzing naar Jeruzalem anderzijds niet over het hoofd zijn gezien. Hoe staat het met de invloed van de pre-islamitische koepels van de Byzantijnse bouwkunst? De Rotskoepelmoskee is destijds met hulp van Byzantijnse architecten gebouwd. En heeft de Al-Aksamoskee op de Tempelberg te Jeruzalem, die volgens Von der Dunk in de 12e eeuw door de Tempeliers tot ‘Palatium Salomonis’ werd uitgeroepen (p.98), niet een vergelijkbare verwijsfunctie naar Jeruzalem  gehad als de daar nabijgelegen Rotskoepelmoskee?
Von der Dunk komt uiteindelijk via een torenui opstekend achter het stadhuis van Haarlem op een schilderij uit ongeveer 1460, de uivormige open beugelkronen van de St.-Bavo en de Bakenesserkerk, en onder anderen nog de Damiaatjes, klokken in de toren van de St.-Bavo, waarvan de naam verwijst naar de kruistocht van Damiate in de 13e eeuw, tot de conclusie dat Haarlem zich als een Hollands Jeruzalem afficheerde.
Dit boek bevat dus een zorgvuldig geschetst achterland van een detail van een kerk, een houten vieringtoren, eigenlijk slechts de afsluiting daarvan. Mooi, zoals daar een wereld vol geschiedenissen en mogelijke betekenissen mee wordt opgedolven, die evenwel nog aanvulling verdient. Rest mij de annotatie, de registers van personen en gebouwen, maar vooral het slotwoord van de schrijver hogelijk te waarderen, waar het uitwaaierend onderzoek tot duidelijk samenvattende conclusies wordt teruggebracht.
 
Drs. Martha Catania-Peters
Czaar Peterstraat 7a
1018 NW Amsterdam
 
Trefwoorden: Nederland, Haarlem, Holland, Jeruzalem, Middeleeuwen, 16e eeuw, bouwkunst, kerkbouw, Gotiek, Renaissance, iconografie.