Nederlandse kruisvaarders naar Damiate aan de Nijl
Acht eeuwen geschiedenis en fantasie in woord en beeld
Jaap van Moolenbroek
399 pp, € 35,-
isbn/issn: 978-90-8704-606-4
fraai geïllustreerd

Nederlandse kruisvaarders naar Damiate aan de Nijl

(recensie: Drs. Martha Catania-Peters)

 

Jaap van Moolenbroek, Nederlandse kruisvaarders naar Damiate aan de Nijl. Acht eeuwen geschiedenis en fantasie in woord en beeld (Hilversum: Verloren, 2016), 399 blz., fraai geïllustreerd., ISBN 978-90-8704-606-4, € 35,-
 
Niet eerder deden zoveel personen de kruistochtgelofte uit het gebied van ongeveer huidig Nederland als bij de vijfde kruistocht (±1213-1221), waarbij Damiate aan de Nijl werd belegerd. Dat feit, en het feit dat de schrijver zijn onderwerp heeft beperkt tot die deelnemers, terwijl elders in Europa natuurlijk ook werd ingetekend, verklaart het anachronisme in de titel van het boek: er kan natuurlijk geen sprake zijn van ‘Nederlandse’ kruisvaarders in de dertiende eeuw.
Dit gezegd zijnde, valt nog een tweede verschijnsel meteen op. Het onderzoek heeft twee complementaire delen. In de eerste hoofdstukken wordt de historische werkelijkheid van de vijfde kruistocht, zoals de religieuze motivatie, de zeereis naar Akko, de campagne in Palestina en vooral de belegering van Damiate, zo goed mogelijk gereconstrueerd. Deze geschiedenis is voor ons tijdsbestek al tamelijk verbazingwekkend, maar de fantasieverhalen die er in de eeuwen daarna over zijn opgetuigd, zijn nog veel verbazingwekkender, temeer daar van deze kruistocht toch ooggetuigenverslagen zijn opgetekend. Worden deze eenmaal geraadpleegd, dan bieden ze ook niet meteen soelaas, omdat er verkeerd wordt gelezen en de mythes dan al te diep zijn ingesleten. Of zoals de auteur het formuleert: “…hoeveel eenvoudiger het is om een zelfverheerlijkende geschiedfantasie de wereld in te helpen dan die er weer uit te krijgen” (p. 10). En dat is, behalve een waarheid die ook in onze tijd weer dagelijks is waar te nemen, eigenlijk een mooie samenvatting van de hoofdstukken 4 t/m 10; maar nu eerst de kruistocht.
Toen Paus Innocentius III begin 1213 opriep tot kruistocht, ontvingen alle kerkprovincies een uitnodiging per brief, de Quia maior, ook de kerkprovincie Keulen met zijn zes bisdommen, waarvan Utrecht, Luik en Munster onder andere het huidige Nederland omvatten. Kruispredikers reisden al gauw stad en land af om mensen te bewegen de kruisgelofte af te leggen, waarbij een felbegeerde volle aflaat werd beloofd.
Olivier van Keulen, later chroniqueur van de kruistocht, preekt al in 1214 voor de Friezen en niet zonder resultaat. Berekeningen komen uit op zo’n 2000 à 2500 Friese kruisvaarders op een totaal van zo’n 4000 à 5000 personen uit huidig-Nederlandse streken in 1217-1218. Op het laatste nippertje gaat ook graaf Willem I van Holland mee, om aan een ban van de paus te ontkomen. Van verdere deelname uit Holland is weinig tot niets bekend. In de bronnen is sprake van Frisones et Teutonici. Dat laatste betreft alle deelnemers uit het Duitse rijk, waar de meeste huidige Nederlandse gebieden dan onder vallen, maar de Frisones worden dus als moedige lieden steeds apart genoemd en geprezen.
In 1217 vertrekt de vloot via Dartmouth naar Lissabon. Daar wordt de kruisvaarders verzocht, Alcácer do Sal te bevrijden, wat achteraf de grootste verdienste zal blijken te zijn van de hele onderneming; maar men is verdeeld over het verzoek en de vloot splitst zich in tweeën. Na allerlei hachelijke avonturen komen de koggenvloten pas voorjaar 1218 in Akko aan, waar zij zich bij het wachtende kruisleger voegen. Omdat Jeruzalem wel ingenomen, maar niet behouden kan worden, wordt besloten Damiate aan de Nijl te belegeren, maar de stad lijkt onneembaar, heeft een havenketting bevestigd aan een toren midden in de Nijl. Dan ontwerpt Olivier van Keulen een gevechtstoren voor een dubbel schip, naar antiek voorbeeld, en de Friezen realiseren zijn plannen en leveren de koggen, zoals ze ook bij Alcácer do Sal hun boten opofferden. Met dit gevaarte wordt de kettingtoren ingenomen waarna de havenketting kan worden losgemaakt; de Friezen spelen weer een belangrijke rol. Pas in 1219, als graaf Willem I al is vertrokken, valt Damiate. Deze overwinning is van korte duur.
In het tweede deel beschrijft Jaap van Moolenbroek hoe de Historia Damiatina, het ooggetuigenverslag van Olivier van Keulen,verwerkt wordt in geschiedverhalen in Engeland en Frankrijk. In Holland blijft het echter stil, doordat belangrijke jaarboeken zwijgen, zoals de Annalen van Egmond, die eindigen bij 1205, terwijl het Chronicon begint bij 1270. Hier en daar gebeurt er wel iets, maar dan gaat het ineens goed mis bij Jan Beke in de veertiende eeuw. Zijn interpretatie van de Egmondse kronieken en van de Rijmkroniek van Holland zorgt ervoor dat hij zich vergist in een kruistocht. Willem I, nog niet als graaf, was namelijk ook bij de derde Kruistocht in 1189 met Keizer Frederik I en graaf Floris III, die daar beiden in 1190 omkwamen. Beke maakt er nu van dat hij vijf jaar na hun dood Damiate veroverde. De kiem is gelegd en vandaar wordt de verhaspeling bij elke versie erger. Rond 1400 is niet alleen Willem I, maar zijn ook dappere Haarlemmers bij de val van Damiate betrokken, en al gauw ontstaat de mythe dat zij met een schip met een zaag aan de boeg de havenketting hebben doorgezaagd en Damiate ingenomen. Frisones wordt zeer ruim geïnterpreteerd!
Ook een ander element duikt op: de Haarlemmers ontvangen uit dank voor de verovering van Damiate hun stadswapen uit handen van de keizer en de patriarch van Constantinopel. De auteur onderzoekt zelfs of die wapenschenking niet de sleutel is tot het ontstaan van het hele verhaal: het stadswapen had een heroïsche oorsprong nodig. Hoe het ook zij, de mythe in talloze varianten is succesvol, een Friese versie, meer naar de waarheid, beklijft niet, maar de Haarlemse mythe krijgt in de zeventiende eeuw zelfs een tweede bloeiperiode, in schilderkunst, literatuur, en op glasramen. Ook zijn er de Damiaatjes, klokjes van de Sint Bavo die zouden zijn verkregen bij Damiate, en nog meer folklore. Als er eenmaal kritiek komt in de achttiende eeuw, blijkt het sprookje hardnekkig, en in de negentiende eeuw van nationalisme en romantiek leeft de zelfverheerlijkende geschiedenis makkelijk voort in het historisch bewustzijn van Haarlem en Holland. Zelfs in de twintigste en eenentwintigste eeuw blijft het onrustig op dit punt.
Hier is wel heel kort weergeven wat Van Moolenbroek allemaal gedegen heeft uitgeplozen: de historiografie van een mythe, wie schreef wat en waarom, betekenis en invloed van de elkaar opvolgende geschriften, wat was de politieke functie van deze fantastische misinterpretaties en hoe keek men in de verschillende eeuwen tegen de kruistocht aan, bijvoorbeeld vóór en na de reformatie. De bijgevoegde afbeeldingen zijn een overweldigend onderdeel van het betoog. Vooral de vele schilderijen van het aanstormende oorlogsschip met vier bolle zijlen (niks geen kogge met één zijl), de havenketting rammend met gekartelde boeg. Het moet indruk gemaakt hebben, vooral het grootse schilderij van Cornelis van Wieringen uit ca.1628 is een belevenis (afb. 31). Je gaat het bijna geloven.
Toch is het echte verhaal interessanter. Bekend was al dat Franciscus van Assisi een bezoek bracht en niet predikte voor de vogels, maar voor sultan al-Kamil. De auteur geeft zoveel onderbouwde details en informatie over deze heksenketel van acht eeuwen geleden, dat waardige geschiedschrijving is ontstaan. Het werd tijd, de mythes te onttronen, hoewel het verhaal nooit compleet kan zijn. Bij het onderzoek naar de verteltraditie van zaagschepen, waarvan er voorbeelden ná de Haarlemse mythe te over zijn, moest ik denken aan een expositie in Erice op Sicilië van een koperen Punische scheepsram of rostrum, een drietand op een plaat, die aan de kiel van een schip werd bevestigd. Zo kon men de romp van een vijandelijk schip openrijten of alle roeispanen stuk varen. De beschrijving in Th. Schrevelius’ Harlemias van het zaagschip als trireme past hier zeer wel bij (p.261 en afb.57).
Van Moolenbroek eindigt met de overpeinzing dat de gewelddadige gebeurtenissen ons nu niet meer met trots zullen vervullen. Wel is het zo lang geleden dat oordelen misschien überhaupt geen zin meer heeft, wel verbazing over zoveel onnozele waaghalzerij! Dat soms nog aan kruistochten wordt gerefereerd bij huidige internationale conflicten, lijkt onzinnig, maar geeft wel te denken, evenals de Haarlemse mythe, over de lange echo van onze daden en geschriften.
 
Drs. Martha Catania-Peters
Czaar Peterstraat 7a 
1018 NW Amsterdam
 
Trefwoorden: Nederland, Friesland, Haarlem, Jeruzalem, Damiate, Middeleeuwen, 13e eeuw, propaganda, schilderkunst, literatuur, geschiedschrijving.