Die Anfänge der Merowingerherrschaft am Niederrhein
Gregor von Tours, die Thidrekssaga und die Hervararsaga als Quelle
Edo Wibert Oostebrink
Druk: Tan Heck
208 pp, € 18,-
isbn/issn: 978-90-818901-1-3
geen illustraties

Die Anfänge der Merowingerherrschaft am Niederrhein

(recensie: J.M. (Marietje) van Winter)

 

Edo Wilbert Oostebrink, Die Anfänge der Merowingerherrschaft am Niederrhein. Gregor von Tours, die Thidrekssaga und die Hervararsaga als Quelle, Delft (druk: Tan Heck) 2017, 208 pp., ISBN 978-90-818901-1-3, € 18,-.
Dit boek is een pleidooi voor het serieus nemen van een aantal Germaanse sagen als bronnen voor de geschiedenis van onze landen in de duistere eeuwen na het verval van het Romeinse rijk en voor de vestiging van het Frankische rijk der Merovingen. Naast het geschiedverhaal van Gregorius van Tours in zijn Historiae kunnen heldensagen door hun beschrijving van plaatsen en personen gegevens bieden die passen in een wetenschappelijk geschiedverhaal en daarop nieuw licht kunnen werpen.
Om dit toe te lichten, besteedt de auteur een groot deel van zijn boek, pp. 17 – 82, aan de lokalisering van de plaatsnamen die in de genoemde sagen voorkomen, vooral op grond van germanistisch onderzoek. Als historica kan ik dit niet echt beoordelen, maar het ontbreekt niet aan annotatie om zijn meningen te onderbouwen. Bijna een derde van het boek bestaat uit eindnoten, genummerd 1 – 701 op pp. 128 – 199. Het is jammer dat een register op persoons- en plaatsnamen ontbreekt, zodat het niet mogelijk is om snel na te gaan in welke context een naam ook maar weer elders in het boek voorkomt. Ook een geografische kaart van al die plaatsen wordt door mij node gemist, want de sagen spelen zich niet alleen aan de Nederrijn af, maar diep in Denemarken, Duitsland en België (pp.71, 93).
De Thidrekssaga handelt over Diederik van Bern, die later is geïdentificeerd als Theoderik de Grote van de Ostrogothen (493 – 553), maar in werkelijkheid een andere Germaanse krijgsheer moet zijn geweest, koning van het gebied rondom Bonn (Bern = Bonn). Toen hij in of omstreeks 536 kinderloos stierf, moet de Merovinger Theuderich I, zoon van Clovis, zijn rijkje met geweld hebben ingenomen of misschien  geërfd (p.95). Oostebrink heeft de chronologie van het leven van Thidrek gereconstrueerd aan de hand van de sage, op p.89 en nog eens op p.92, van zijn geboortejaar omstreeks 467 tot zijn dood, in of kort voor 536. Een jaar voor zijn geboorte had Thidreks grootvader Bonn veroverd en Thidreks oom de Romeinse stad Trier, die in de sage Roma burg heet. Na de dood van zijn vader omstreeks 478 werd Thidrek koning van Bonn, waaruit hij echter door zijn oom omstreeks 488 werd verdreven. Maar omstreeks 520 heroverde hij Bonn en nam Trier in. Dit waren vermoedelijk de gebieden die Theuderich I van hem erfde. In datzelfde jaar bekeerde hij zich tot het christendom.
Een andere belangrijke figuur in deze sage is Attila koning van Hunaland. Deze koning moet niet worden verward met de Aziatische Attila koning der Hunnen, de Gesel Gods, maar is de heerser over een tamelijk uitgestrekt gebied in Westfalen en Oost-Nederland met Soest (Westfalen) als hoofdstad. Deze plaats heet in de sage Susat en moet een belangrijke zoutwinningsindustrie hebben gekend. Attila en Thidrek vechten geregeld als bondgenoten tegen Attila’s schoonvader en diens broer, en als Attila in 532 sterft, volgt Thidrek hem op als koning van Hunaland. Maar dat gebied hoort zeker niet bij de gebieden die Theuderich I van Thidrek annexeert of erft,  want omstreeks 539 heerst daar een koning Humli die oorlog voert met de koning van Reidgotaland in Groningen. In 555 moet Hunaland zelfs zijn geannexeerd door Reidgotaland, waarmee een geweldig machtsgebied is ontstaan dat heel Westfalen en Oost-Nederland omvat (pp.116-117). Het Reitdiep in het Groninger Ommeland herinnert aan de naam Reidgotaland, dat in de zesde eeuw bewoond moet zijn door een volk dat er kort tevoren uit Scandinavië heen is getrokken. In de Vita Willibrordi van Alcuin heten zij Denen, en Willibrord heeft een vruchteloos bezoek gebracht aan hun koning Ongendus in Groningen PP. 117-118 met noot 646, die verwijst naar een ander boek van E.W.Oostebrink, De Hunenslag bij Groningen, Die Hunenschlacht bei Groningen, Delft 2012).
Oostebrink belooft ons op p.12 te bewijzen aan de hand van de Thidrekssage dat het koninkrijk Colonia van koning Sigibert dat door list in 510/11 in handen van Clovis valt, niet op Keulen slaat, zoals de gangbare theorie luidt, maar op Xanten. Keulen heet altijd Colonia Agrippina, en Colonia Traiana is Xanten. Maar hoe bewijst hij dat dan? Op p. 93 onderaan komt opeens een graaf Elsung opdagen, die als onafhankelijk heerser over Keulen regeert totdat hij omstreeks 520 door Thidrek wordt verslagen. Keulen hoort dan pas tot het Merovingische rijk als Theuderich I het met Bonn en Trier van Thidrek heeft geërfd of geannexeerd. Clovis’ list ten opzichte van Sigibert moet dus op een ander Colonia slaan, en wel Xanten. Dat klinkt logisch, maar wie is die graaf Elsung? Keulen heet in de Thidrekssage trouwens Babilonia (p. 34), en bij de passage over graaf Elsung wordt geen tekst met Babilonia geciteerd: Oostebrink noemt hem graaf in Keulen. Ik vind dit onbevredigend, maar dat neemt niet weg dat hij verderop in zijn boek zonder meer spreekt over koning Sigibert van Xanten als het over Colonia gaat (bv. pp. 95, 116, 126).
Dat deze en andere Germaanse heldensagen betrouwbare gegevens opleveren, is alleen het geval, zo betoogt de auteur, als ze een homogeen geografisch en chronologisch patroon bieden en passen binnen een politieke context die ook uit andere bronnen bekend is. Met zijn uitgebreide lokaliseringen en chronologische reconstructies bewijst hij dat wel, zodat we ook enig geloof gaan hechten aan de beschreven gebeurtenissen. Bovendien komt de archeologie ons te hulp met de vondst van een elite-grafveld in de buurt van Soest (Westfalen) uit de tijd van ongeveer 555 – 700, toen dit  gebied in handen moet zijn geweest van de ‘Denen’ uit Groningen (p.120). In een zeer rijk vrouwengraf is daar een fibula ingelegd met almandijn gevonden, met op de achterkant een (konings)monogram Atto. Dit kan wijzen op een prinses of koningin uit het huis van Atto of Attila, die dan gestorven moet zijn toen het Hunaland van haar man al geannexeerd was door de nieuwkomers uit Reidgotaland. Koning Attila van Hunaland was volgens de reconstructies op p. 89 en 92 in 512 of 516 hertrouwd.
Niet alleen de `Denen’ in Reidgotaland en Hunaland maar ook de Friezen uit de tijd van koning Dagobert en Willibrord waren uit Scandinavië naar Nederland en West-Duitsland gekomen en hadden de plaats ingenomen van een ouder volk, wat de Friezen betreft met dezelfde naam. De Friezen uit de Romeinse tijd waren naar het zuiden weggetrokken en hadden daar de kern van de Frankische dynastie gevormd, met Doornik als hoofdstad. Hun plaats langs de Noordzeekust was ingenomen door een nieuw volk, dat vervolgens onder de naam van Friezen stuitte op de Franken. Deze confrontatie werd onder meer zichtbaar in Utrecht en Soest (Westfalen), waar in beide plaatsen door koning Dagobert omstreeks 630 een kerkje werd gebouwd, dat volgens latere overlevering was gewijd aan de apostel Thomas. Beide kerkjes werden door koning Dagobert overgedragen aan bisschop Kunibert van Keulen, met opdracht om zending te bedrijven onder de heidense Friezen, respectievelijk `Denen’.
Deze ontwikkeling wordt door Oostebrink geschetst (pp.102 - 106) op grond van nieuwere literatuur, want de Thidrekssage gaat niet zover. Vervolgens heeft hij zelf veronderstellingen geopperd over de toedracht bij de stichting van die kerkjes, waarbij hij tot de verrassende hypothese komt dat er in Dagoberts tijd diplomatiek contact tussen Franken en Friezen in Utrecht en Soest bestond in de vorm van een Frankische ambassade met een eigen immuun stukje grond naast het paleis van de Friese respectievelijk `Deense’ koning. In Utrecht zou dat zich op het latere Domplein hebben bevonden, waar Dagobert zijn Thomaskerkje zou hebben gesticht onder de latere Dom. Oostebrink gaat daarbij uit van de Domtafelen uit de dertiende eeuw, volgens welke dat kerkje en dus ook het latere kerkje van Willibrord op de plaats van de latere Romaanse en Gothische Dom had gestaan. Wat de hedendaagse literatuur betreft, leunt hij daarbij sterk op de theorie van C.J.C.Broer en M.W.J. de Bruijn, De eerste kerken van Utrecht (Utrecht 1995) maar kon nog niet uitgaan van de gegevens betreffende de recente opgravingen op het Domplein en de vondst aldaar van gouden Frankische tremisses en zilveren Friese sceatta’s in 2011 en 2014. Over muntslag in Utrecht, Maastricht en Dorestad schrijft hij op p.207, waarbij hij uitgaat van Friese muntmeesters die als zelfstandige ondernemers munten sloegen voor wie er maar opdracht voor gaf, Friezen of Franken.
Ik moet zeggen dat die Frankische ambassade in een immuniteit op Fries grondgebied mij erg idealistisch voorkomt. De verhouding tussen Friezen en Franken was toch eerder een gewapende vrede met af en toe uitbarstingen van geweld dan een vreedzaam diplomatiek contact? Het kerkje van Dagobert was toch niet voor niets binnen een eeuw verwoest? In Soest ken ik de omstandigheden niet maar kan mij toch geen andere verhouding voorstellen. Daar schijnt wel een fundament van een paleis van de koning van Hunaland gevonden te zijn, waar later een paleis was van de aartsbisschop van Keulen (p.118). In Utrecht is echter voorlopig geen restant van een Fries koninklijk paleis gevonden, in elk geval niet onder of naast de kerk van Oudmunster of Sint Salvator.
Het boek van Oostebrink geeft dus veel stof tot nadenken, zowel over de waarde van heldensagen als historische bron als over de geschiedenis van de Frankische Merovingen aan de Nederrijn.
Na de annotatie bevat het nog op pp. 200 – 207 een Anhang, Ergänzung fehlender Literatur in den Anmerkungen im Buch `Die Hunenschlacht bei Groningen’, Aanvulling ontbrekende literatuur in het boek `De Hunenslag bij Groningen’, en op pp. 207 – 208 een Berichtigung zum Buch `Die Hunenschlacht bei Groningen’ en Correctie bij `De Hunenslag bij Groningen’.
Johanna Maria van Winter
j.m.vanwinter@uu.nl
Trefwoorden{ Noordwest Europa, Vroege Middeleeuwen, Heldensagen, Merovingen, Friezen, Hunnen, Dagobert