Literaire erflaters
Canonvorming in tijden van culturele crisis
Lieke van Deinsen
340 pp, € 29,-
isbn/issn: 978-90-8704-645-3
geïllustreerd in kleur

Literaire erflaters

(recensie: Tom Duurland M,A,)
 Lieke van Deinsen, Literaire erflaters. Canonvorming in tijden van culturele crisis (Hilversum, Verloren, 2017) 340 pp. inclusief afbeeldingen in kleur, ISBN 978-90-8704-645-3, € 29,-

Welke Nederlandse schrijvers en dichters zijn lezenswaardig? Die vraag houdt literatuurliefhebbers al veel langer bezig dan tot nu toe werd verondersteld. Lieke van Deinsen situeert de oorsprong van de literaire canonvorming in de Republiek in de vroege achttiende eeuw – en niet in de negentiende eeuw zoals literatuurwetenschappers over het algemeen aanvaarden. Met haar these sluit Van Deinsen aan bij “de bredere tendens in de internationale cultuur- en literatuurwetenschap om het universalistische, constante karakter van de literaire canon te bevragen” (p.249). Tevens draagt de studie bij aan een beter begrip van de wortels van het Nederlands cultureel nationalisme.
   In haar vlot geschreven en goed verzorgde proefschrift maakt Van Deinsen inzichtelijk dat het verzamelen, ordenen en (her)waarderen van literaire teksten en afbeeldingen een geliefde bezigheid was van de welgestelde elite in de vroege achttiende eeuw. Hun belangstelling resulteerde in omvangrijke bibliotheken en literatuurhistorische overzichten. Het aantal uitgaven van verzamelde dichtwerken maakte een explosieve groei door. Veel lof kregen de dichters van de zeventiende eeuw; P.C. Hooft, Jacob Cats, Joost van den Vondel en Constantijn Huygens. Zij vormden toen ‘de grote vier’ van de Nederlandse literaire traditie, die zich duidelijk onderscheidde van de universele traditie van de klassieke oudheid.
   De toegenomen belangstelling voor het eigen literaire verleden omstreeks 1700 schrijft Van Deinsen in de eerste plaats toe aan de culturele crisis binnen de Republiek, die na de dood van Vondel (1587-1679) intrad. Zowel tijdgenoten als latere historici schetsten die periode in termen van verval, ontaarding van de vaderlandse moraal, ‘verfransing’ en het verlies van culturele eigenheid. Van grote betekenis was de teloorgang van de centrale positie van de Republiek op de Europese boekenmarkt, ten gunste van het machtige Frankrijk. Dientengevolge werd de toenemende invloed van de Franse taal zichtbaar binnen de Nederlandse letteren, tot ergernis van velen. Juist in deze periode van vermeend cultureel verval ontstond volgens Van Deinsen een voedingsbodem om na te denken over culturele waarden en tradities. Een leidend begrip hierbij was smaak, dat een nieuwe betekenis verwierf. Niet langer was het een exclusief zintuigelijke ervaring, maar tevens een “door de maatschappij en tijdsomstandigheden gevormd esthetisch gevoel voor het schone en het passende” (p.48). Deze nieuwe definitie vormde het beginpunt van een zoektocht naar een zuiver Nederlandse literaire traditie en smaak.
   De auteur behandelt de vroegmoderne omgang met het literaire verleden in zes hoofdstukken, waarbij het zwaartepunt ligt op het ontstaan en de ontwikkeling van Nederlandse literaire verzamelingen tussen 1700 en 1750. Van Deinsen heeft ervoor gekozen, een aantal van deze verzamelingen in de diepte te analyseren. De geraadpleegde bronnen zijn hoofdzakelijk achttiende-eeuwse commentaren en catalogi. Bijzondere aandacht krijgt het zogeheten ‘Panpoëticon Batavûm’, dat zoveel betekent als ‘alle Nederlandse dichters’. Dit kabinet bevatte kleine geschilderde portretjes van vele tientallen - in 1770 maar liefst 327 - beeldbepalende dichters uit zowel de Noordelijke als de Zuidelijke Nederlanden. Het doel van het kabinet was een inclusieve canonvorming en het moet gezien worden als absoluut hoogtepunt binnen het genre. Het Panpoëticon heeft de tand des tijds helaas niet doorstaan, maar de studie van Van Deinsen heeft wel geleid tot een digitale reconstructie van het kabinet, waarvan enkele afbeeldingen in het boek zijn opgenomen. Dit is van grote meerwaarde voor de begrijpelijkheid van het betoog.
    De kracht van de studie ligt in het feit dat de auteur zich op grotendeels braakliggend onderzoeksterrein begeeft. Eerder omschreven literatuurhistorici de achttiende-eeuwse debatten doorgaans als een onbeduidend generatieconflict, maar Literaire Erflaters verwerpt deze opvatting op overtuigende wijze. De toenmalige betrokkenheid bij het eigen verleden had wel degelijk betekenis. De culturele identiteitscrisis van de Republiek leidde tot de uitvinding van een eigen literaire traditie. De auteur weet de complexe samenhang van factoren die aanleiding gaven tot de vroege canonvorming, op heldere manier uit te leggen. Onderhoudend zijn de vele citaten uit vroegmoderne teksten, die voor de nodige verrassing zorgen. Hiermee compenseert het boek voor het gegeven dat de belangrijkste stelling al op pagina 35 staat vermeld.
 

Tom Duurland, MA tomduurland@hotmail.com
Trefwoorden: Nederland, Republiek; zeventiende eeuw; achttiende eeuw; Cultuurgeschiedenis, Literaire canon; Vondel; Hooft; Huygens; Cats.