Het Journaalboek van Johannes Timmers
(recensie: Han C. Vrielink)
Lodewijk Wagenaar en Nel Klaversma ( bezorgers), Het Journaalboek van Johannes Timmers, anno 1784, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2017, geïllustreerd, 186 pp., ISBN 978-90-8704-647-7, € 19.-
In 1998 verwierf het Amsterdam Museum twee manuscripten van het scheepsjournaal van Johannes Timmers, matroos op het Oost-Indische Compagnieschip Holland. De twee versies zijn door de bezorgers tot één doorlopend verhaal in elkaar geschoven.
Een eigenlijk scheepsjournaal bevat voornamelijk nautische informatie, dus gegevens over koers, afstand, windrichting, weer enz. Het journaal dat matroos Johannes Timmers bijhield van zijn reis, beschrijft – gelukkig voor ons – veel meer. Johannes verhaalt ook over voorvallen die hem troffen, over avonturen en buitengewone gebeurtenissen.
Het relaas begint op 17 juli 1781, als Johannes aanmonstert op de Holland. Acht dagen later brengt een klein zeilschip hem van Amsterdam naar de rede van Texel, waar hij op 26 juli aan boord van de Oost-Indiëvaarder gaat. Johannes treft het niet. De Republiek is sedert 1780 in oorlog met Engeland. Uitvaren is te gevaarlijk.
Op 5 augustus 1781 vindt bij Doggersbank een zeeslag plaats tussen een konvooierend Nederlands smaldeel onder schout-bij-nacht Johan Zoutman en een Engels eskader onder viceadmiraal Hyde Parker. De slag eindigt onbeslist doordat beide vloten zwaar beschadigd raken. Toch wordt de slag in de Republiek opgeblazen tot een grootse overwinning. De bevelhebbers krijgen een Ruyteriaanse status toegedicht. Overal verschijnen prenten en ronkende gedichten, met titels als ‘Zeetriumph der Bataafsche Vrijheid op Doggersbank’.
Johannes echter ziet met eigen ogen de vloot terugkeren en noteert nuchter: “kwam de (…) vlood van Zoutman zeer geramponeerd [beschadigd] weder in Texel binnen. Was deerlijk gehavend …”.
De groep VOC-schepen, waarvan de Holland deel uitmaakt, probeert op 11 september 1781 uit te varen, doch moet haastig terugkeren, omdat er een Engelse vloot opdoemt. In november moeten deze schepen noodgedwongen hun winterligplaats betrekken. Johannes Timmers is echter uitgekozen om met anderen het hospitaalschip De Hulk alvast naar die plek te brengen. Die operatie mislukt faliekant. Door stormen, stortregens en drijfijs raakt het schip stuurloos en drijft de zee op. Engelse schepen slepen vervolgens De Hulk naar Engeland. De Engelse kotter Swift zal de Nederlandse zeelui terug naar Nederland brengen. Het schip komt echter in een hevige storm terecht, mist Texel en lijdt op 29 december schipbreuk bij Rottum. “Een ijder wierd zeer gedwee en nam zijn toevlugt tot God, want op menschenhulp was er geen hoop”, schrijft Johannes in zijn aangrijpende verhaal. Slechts 10 opvarenden overleefden de ramp, 65 mannen verdronken.
Na een moeizame reis over land arriveren Johannes en de zijnen in Amsterdam. Zij krijgen ieder 75 gulden van de Heren XVII en de toezegging van een schadevergoeding, “maar daar is nooijt iets van gekomen”, voegt Timmers er fijntjes aan toe. De VOC-mentaliteit, toch?!
Pas op 7 juli 1782 vertrekken tenslotte acht schepen. Intussen mochten de opvarenden in de tien maanden na 11 september 1781 niet van boord, om desertie te voorkomen! Er braken allerlei ziekten uit en in die tien maanden stierven er vrij veel mannen. De fysieke toestand van de schepelingen was in hoge mate verslechterd, ook als gevolg van de eenzijdige voeding (erwten, bonen en gort). Tijdens de reis naar Kaap de Goede Hoop stierven 921 van de 2279 opvarenden, vooral door scheurbuik. Op de Holland stierven 138 van de 291 man. Na ruim twee maanden, op 10 februari 1783, vertrekt Johannes, aangesterkt door goede verzorging en gezonde kost, van De Kaap.
Op 10 april arriveert men op Mauritius. In een van de levendigste stukken van het Journaalboek beschrijft Timmers dat eiland als een soort luilekkerland: “Het was alle dagen of de kraaijen na het bos vlogen, want wij hadden niets te doen als eeten en drinke. Wij kregen alle dagen vars brood, vars vlees en varse groentens” (p.123).
Op Mauritius gebeurt iets bijzonders. De bemanning ontdekt grote bossen met sinaasappel- en citroenbomen. Ieder voor zich stouwt een flinke hoeveelheid sinaasappelen in zijn kist en waar hij die maar stouwen kan. De massa citroenen wordt echter geperst en het sap in flessen opgeslagen. Het lijkt erop dat deze zeelui weet hebben van de lange houdbaarheid van citroensap en van de preventieve werking ervan op scheurbuik. Hoe weten zij dat? Zijn zij bekend met de ervaringen die de Engelsman James Cook in de jaren zeventig op zijn lange reizen heeft opgedaan met citroensap? Wagenaar en Klaversma hebben zich die vraag niet gesteld.
Ook het vervolg van de reis, eerst naar Ceylon en daarna naar Batavia is interessant. Op 24 februari 1784 vertrekt Johannes met de Holland uit Batavia en komt behouden bij Texel binnen op 16 november.
In hun voorwoord bedanken de bezorgers Uitgeverij Verloren omdat “die een voorbeeldige uitgave tot stand heeft gebracht” (p. 9). Daarmee is echt geen woord te veel gezegd. Zo bevat het boek tal van aardige naïeve tekeningen uit het Journaal zelf. Maar ook zijn vele afbeeldingen toegevoegd van schepen, havengezichten, scheepskamelen en zo meer, waardoor het Journaalboek ook visueel in een groter verband wordt geplaatst. Een extra kleurkatern bevat bovendien twee duidelijke kaarten van de routes die De Hulk en de Holland volgden.
De uitgave is ook ‘voorbeeldig’ te noemen vanwege de plaatsing van de vele annotaties aan de voet van de bladzijden. Wat een zegen is dat! Het bespaart immers de lezer de groeiende ergernis van het eindeloos geblader en gezoek van voor naar achter in het boek. In de inleiding wordt in de voetnoten veelal naar archiefstukken en literatuur verwezen, de annotaties bij het journaal betreffen vaak woordverklaringen, hetgeen de leesbaarheid zeer ten goede komt.
Voor de overgehaalde landrotten, het merendeel van de lezers dus, is een duidelijk diagram van een VOC-retourschip bijgevoegd met de namen van de zeilen, masten, stengen, ra’s en andere rondhouten van een Oost-Indiëvaarder.
De bezorgers, Lodewijk Wagenaar en Nel Klaversma, zijn beide verbonden geweest aan wat nu het Amsterdam Museum heet (voorheen het Amsterdams Historisch Museum). Wagenaar is gespecialiseerd in de geschiedenis van de VOC en Klaversma was conservator Oude Boeken van het museum. Hun inleiding op het eigenlijke Journaalboek is uitstekend, en zo ook de verduidelijkingen van tal van scheepvaartkundige termen en achttiende-eeuwse woorden en zinswendingen in de annotaties bij het Journaalboek. Aan het slot van het boek geven zij een heldere verantwoording van deze uitgave. Het boek bevat een opgave van bronnen en literatuur en een index.
Dankzij de enorm uitgebreide kennis en de vlotte pen van Wagenaar en Klaversma is een bijzonder interessant en spannend boek tot stand gekomen, dat zowel de specialist als de geïnteresseerde leek zal boeien.
Han C. Vrielink
Kuinder 32, 3891 CC Zeewolde
Trefwoorden> Nderland, 18e eeuw, VOC, Oost-Indiëvaarders, scheurbuik, Slag bij Doggersbank