Vrouwen en vroomheid
De boetvaardige zusters van het Sint-Ursulaklooster in Purmerend (1392-1572)(
Vincent Nijenhuis en Koen Goudriaan e.a. (Middeleeuwse Studies en Bronnen 166)
254 pp, € 20,-
isbn/issn: 978-90-8704-654-5
geïllustreerd

Vrouwen en vroomheid

(recensie: Drs. Martha Catania-Peters)

Vincent Nijenhuis en Koen Goudriaan e.a., Vrouwen en vroomheid. De boetvaardige zusters van het Sint-Ursulaklooster in Purmerend (1392-1572) (Middeleeuwse Studies en Bronnen CLXVI, Hilversum: Verloren, 2017), 254 blz., geïllustreerd, ISBN 978-90-8704-654-5, € 20, -

Oud-wethouder en stadshistoricus van Purmerend, Vincent Nijenhuis, heeft onderzoek gedaan naar het relatief onbekende Sint-Ursulaklooster, dat echter samen met parochie, stadsbestuur en kasteel Purmersteijn een van de belangrijkste instellingen was van Purmerend in de 15e en 16e eeuw. De bronnen waren schaars, voornamelijk archiefstukken van het klooster in 1708 ontdekt in de dakspanten van een schuilkerk en herontdekt in 1878 in het archief van de pastorie van Purmerend. Daarnaast zijn er archeologische vondsten zoals fundamenten, stukjes muur, en wat menselijke overblijfselen, opgegraven in 2009, toen de Koemarkt opnieuw werd ingericht. Zo heel erg veel was er dus eigenlijk niet, maar genoeg aanknopingspunten om het speurwerk te beginnen, en omdat het klooster in de ontwikkelingen van de Moderne Devotie en de verstedelijking van Holland te plaatsen was, viel er ook indirect nog veel te reconstrueren. Nijenhuis heeft het publieksvriendelijke boek dat hij over het klooster wilde schrijven echter niet kunnen voltooien omdat hij ernstig ziek werd. Hij verzamelde in 2016 een team van specialisten om zich heen, die het werk hebben voortgezet en de uitkomsten van het onderzoek hebben doen verschijnen in een mooi en degelijk vormgegeven boek. Het eerste hoofdstuk, waarin alle lijntjes al worden uitgezet, is nog door Nijenhuis zelf geschreven, inclusief een bespreking van de legende van Sint-Ursula (4e eeuw) en de Elfduizend Maagden.

In het kort kunnen we de kloostergeschiedenis als volgt samenvatten. In 1392 bestemde ‘founding father’ Claes Bartoutsz een huis in Leiden, of meteen al in Purmerend, dat is onduidelijk, voor ‘arme geestelijke personen’. In 1395 blijkt het om uitsluitend vrouwen te gaan, leken (geen nonnen of begijnen) die voor een religieus en zuiver leven kozen. Dit was een ‘trend’ onder invloed van de Moderne Devotie van Geert Grote, ook in Holland. Bartoutsz had inderdaad contacten met het fraterhuis van Deventer, epicentrum van het godsdienstig reveil. De ontwikkelingen gingen snel. In 1399 aanvaardden de zusters in Purmerend de Derde Regel van Sint-Franciscus, wat in hun geval tevens toetreding tot de Orde van Penitentie (boetvaardigheid) betekende en waarmee zij niet alleen Tertiarissen (derde regel) maar ook koploper werden. Het ging dan om een lekenklooster waar in tegensteling tot echte kloosters bijvoorbeeld bezit geen vereiste was bij intrede. Spirituele motivatie vond men van groter belang, maar over de bezitskwestie was het laatste woord nog niet gesproken.

Het klooster groeit en Purmerend ook, in lijn met de verstedelijking van Holland: 200 huizen, een stad! De reglementen worden uitgebreid en als uiteindelijk toch alle drie de geloftes van armoede, gehoorzaamheid en kuisheid worden afgelegd en besluiting plaatsvindt, is er nog maar weinig verschil met traditionele kloosters. In de bloeiperiode zijn er op enig moment 44 zusters. Maar als in de 16e eeuw reformatorische krachten de kop opsteken en er fricties ontstaan wegens de immuniteit van de kloosterorden, waardoor de belastingdruk op de overige bevolking onevenredig toeneemt, is dat het begin van het einde. In 1572 wordt het klooster verlaten en waarschijnlijk ook geplunderd.

Koen Goudriaan, gevraagd om de Moderne Devotie te belichten, heeft behalve de inleiding vier hoofdstukken (2 t/m 5) geschreven, waarin het Sint-Ursulaklooster steviger geplaatst wordt in de context van de Moderne Devotie en de ‘tweede religieuze vrouwenbeweging’, de eerste betreft de Begijnen. Goudriaan gaat dieper in op vrijwel alle aspecten van het beschouwende religieuze leven dat in en om het klooster wordt geleefd: de Derde Orde van Franciscus, de professieformule en ‘verkloostering’, de identiteit van de zusters met naam en toenaam, vaak zonder achternaam (veel Wendelmoed en Trijn), de verbondenheid met mannen- en vooral vrouwenkloosters in 17 plaatsen, grotendeels in het noorden van Holland, het Kapittel van Utrecht als overkoepelend orgaan, verplichte testamenten, liturgische dagindeling aan de hand van twee getijdenboeken, scholing, biechtvader, en zo meer. De vraag waarom de vrouwen willen toetreden tot het klooster wordt gesteld, en aan de hand daarvan wordt de verstedelijking en transitie van grootfamilie naar kerngezin besproken.

Hoewel de besluiting in 1419 plaatsvond, moesten de zusters in eigen onderhoud voorzien. Hoe ze dat voor elkaar kregen zonder naar buiten te treden, wordt in het hoofdstuk ‘Slijk der aarde’ (pp.98-121) van Jaap Haag uitgebreid uit de doeken gedaan. De belangrijkste inkomsten blijken van pachters van de kloosterlanderijen in en buiten Purmerend te zijn gekomen, zo’n 68 hectaren op den duur. Waar die lagen en wat voor grond het was, wordt onderzocht, en het vermogen van het klooster wordt berekend. In een daarop aansluitend hoofdstuk ‘In de banne van Purmerend’ (pp.122-136) bespreekt Joost Cox hoe het stond met de juridische positie van het klooster, en in het algemeen van kerk en staat. Hier komt ook de enorme groei van kloosterbezit in de 15e eeuw ter sprake, de belastingvlucht en de maatregelen “ter voorkoming van goederen ‘in de dode hand’ ”(pp.127-128)

Wat betreft de dagen van de Opstand en de jaren daarna, hoe die geleefd werden en wat het, ook getalsmatig voor katholieken, gereformeerden en doopsgezinden betekende, zijn twee hoofdstukken van John Besseling over de neergang van het klooster en het katholicisme in Purmerend na 1572, nogal intrigerend. Door de bank genomen ging het er in Purmerend geleidelijk en minzaam aan toe.

Een met het Sint-Ursulaklooster verbonden zusterhuis in Edam was gewijd aan Maria Magdalena (p. 54), een gegeven waaraan in dit boek geen consequenties worden verbonden. Nu duidt deze patrones in combinatie met penitentie vrijwel altijd op bekeerde prostituees, zodat men zou kunnen vermoeden dat dit zusterhuis in Edam en misschien dan zelfs het klooster in Purmerend voor bekeerde prostituees open stond. De duiding van ‘arme geestelijke personen’, te weten: ‘eenvoudige, onbemiddelde, machteloze personen van nederige komaf die weten dat zij juist daarom door God zijn uitverkoren’ (p. 42), sluit deze doelgroep niet uit. Daarentegen duidt Goudriaan de penitentie als gangbare houding van lekenorden en is in de schaarse gegevens betreffende familie- en voorgeschiedenis van de zusters in Purmerend geen enkel aanknopingspunt te vinden. Daarbij is de vermelding van een mysterieuze gemeenschap van ‘devote bedelende lekenbroeders die een beschouwend leven als dat van Maria Magdalena leiden’ een complicerende factor (p. 55)

De verhalen van verschillende schrijvers overlappen elkaar soms, wat je bij bundels ook vaker aantreft. Het onduidelijke begin, een huis in Leiden of in Purmerend, komt drie keer aan de orde, zonder overigens duidelijker te worden. Ook de anekdote over Claes Bartoutsz, die zijn eten door elkaar klutste om zich niet aan gulzigheid ofwel gula te bezondigen, wordt vaker verteld, zoals ook meermalen het vermogen van het klooster wordt beoordeeld, en of dat veel of weinig was, daarover lopen de meningen dan ook meteen uiteen.

De ietwat misleidende titel Vrouwen en vroomheid, doet een boek verwachten in algemene zin over vrouwen en vroomheid, maar laat zich begrijpen uit het feit dat het boek niet alleen over het Sint-Ursulaklooster van Purmerend gaat, maar daarmee ook over de Moderne Devotie als zodanig, die nu eenmaal meer vrouwen wist te mobiliseren dan mannen. Het is tevens een mooi stukje stadsgeschiedenis geworden voor de bewoners van Purmerend, maar ook een boek waarin je aan de hand van de onderzoeker loopt: welke bronnen zijn er, welke informatie ontbreek, hoe is die te achterhalen, discussie over mogelijke verklaringen, enzovoort. Dat maakt het een echt geschiedkundige leeservaring, en daarbij horen natuurlijk een verklarende woordenlijst, vijf bijlagen waaronder een bronneneditie, een bronnen- en literatuuropgave, een notenlijst, register van personen en plaatsen, en een lijst van afbeeldingen en tabellen. Alle lof ook voor de reconstructietekening van Johan Arp in het hoofdstuk van archeoloog Jan-Willem Oudhof, waarop het kloosterterrein met alle daarop voorkomende gebouwen is gereconstrueerd, een zichtbaar resultaat van het gehele onderzoek en een mooie aanvulling daarop.

Drs. Martha Catania-Peters, marthacatania@gmail.com

Trefwoorden: Nederland, Noord-Holland, Purmerend, stadsgeschiedenis, Sint-Ursulaklooster, Tertiarissen, Moderne Devotie, katholicisme, 15e en 16e eeuw, Reformatie