Esther van Gelder, Erik Jorink, Ilja Nieuwland, Marlise Rijks en Alice Spruit red., Dingen die ergens toe dienen. Verhalen over materiële cultuur van wetenschap. Hilversum, Verloren, 2017, 192 pp, illustraties in kleur, ISBN 978-90-8704-695-8, €25,-
Mahoniehouten kabinetten, anatomische theaters, boeken, veilingcatalogi en instrumenten, heel veel instrumenten – vooral telescopen. Het zijn slechts een paar voorbeelden van de toenemende aandacht die wetenschapshistorici in Nederland afgelopen decennia hebben geschonken aan de materiële dimensie van de wetenschapsbeoefening in het verleden (p. 9). In het licht van deze toenemende aandacht heeft de redactie van Dingen die ergens toe dienen onderzoekers gevraagd, een bijdrage te leveren over een object of document dat zij zelf gevonden hebben. Dit heeft geresulteerd in 42 beschrijvingen voorzien van kleurenfoto’s of -illustraties.
Het boek is samengesteld ter ere van natuurkundige, sterrenkundige en wetenschapshistoricus Huib J. Zuidervaart, die in zijn carrière veel heeft betekend voor de wetenschapsgeschiedenis in Nederland. Zuidervaart heeft vele objecten – met name instrumenten – beschreven en vanaf 2007 tot medio 2016 was hij verantwoordelijk voor de uitgave van Studium, Tijdschrift voor Wetenschaps- en Universiteitsgeschiedenis.
De objecten zijn zeer divers – een Mirograph, graffiti in de catacomben van Domitilla in Rome, een apothekersvijzel, een model van papier-maché van een gorilla, maar ook gebouwen als de sterrentoren op de uithof in Utrecht – en vormen telkens de inleiding tot een korte en boeiende context, die vooral gaat over het onderzoek en de wetenschappers die achter de objecten tevoorschijn komen. De enkele pagina’s die daarvoor beschikbaar zijn, zijn voldoende om een goed beeld te krijgen en een compleet verhaal te vertellen.
Ontwikkelingen in de wetenschap zijn een kwestie van vallen en opstaan, fouten maken en van mislukkingen leren. Er is daarom ook aandacht voor de minder geslaagde experimenten en onderzoeken, want die verhalen zijn zeer boeiend en relevent voor de Nederlandse wetenschapsgeschiedenis. Zo is daar de bijdrage van Dirk van Delft over de miniGRAIL, een koperen bol die in de jaren ’90 van de vorige eeuw het doel had, als eerste zwaartekrachtgolven aan te tonen. ‘Eeuwige roem en een Nobelprijs lagen in het verschiet’ (p. 151), maar de miniGRAIL verloor het van LIGO, een laserdetector.
De keuze voor paginagrote afbeeldingen benadrukt het onderwerp van het boek: de objecten. De vormgeving is daarmee aantrekkelijk en de interesse van elke lezer wordt gewekt. In combinatie met de overzichtelijke en goed leesbare achtergronden is Dingen die ergens toe dienen een bundel die zowel voor wetenschapshistorici als voor de leek boeiend is.
Sanne Bücking M.A,
sannebucking@gmail.com
Trefwoorden: Nederland, Nieuwe tijd, 20e eeuw, Materiele cultuur, Wetenschapsgeschiedenis