Middeleeuwers in drievoud
Hun woonplaats, verwantschap en voeding
Johann Maria van Winter (Middeleeuwse Studues en Bronnen 167)
470 pp, € 39,-
isbn/issn: 978-90-8704-670-5
geïllustreerd in kleur

Middeleeuwers in drievoud

(recensie: Aron de Vries)

Johanna Maria van Winter, Middeleeuwers in drievoud: hun woonplaats, verwantschap en voeding (Hilversum, 2017, uitgeverij Verloren), Middeleeuwse Studies en Bronnen CLXVII, ISBN 978-90-8704-670-5, geïllustreerd, 470 pag., € 39,-

In het restaurant van de Utrechtse Stadsschouwburg kon men op 12 juni 2008 een middeleeuwse maaltijd nuttigen. Het viergangendiner kende als aperitief een glas honingwijn, verder een gemengde salade, Romeinse lamslapjes, een 15e-eeuwse ragout van kapoen met specerijen en als dessert een 14e-eeuwse kersen- en amandelpudding. Vooral dat laatste gerecht lijkt me ronduit heerlijk. Johanna Maria van Winter had deze maaltijd samengesteld. Zij is een groot kenner van de middeleeuwse keuken, waarover later meer. Bij het grote publiek werd ze vooral bekend met het boek Van soeter cokene (1971) waarin recepten stonden uit de Oudheid en Middeleeuwen.

Historisch koken is slechts een van de aandachtsgebieden van deze emerita-hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht. Dat blijkt uit de prachtige bundel die onlangs verscheen met 29 artikelen van haar hand die ze tussen haar tachtigste en negentigste jaar publiceerde. Maar liefst achttien artikelen gaan over koken en de achterliggende gezondheidsleer. Maar daarnaast is er aandacht voor de topografische ontwikkeling van stad en provincie Utrecht enerzijds en de verwantschapsbanden van adel en ridderschap in de Middeleeuwen anderzijds. De bundel bevat bij de twee andere thema’s elk vijf artikelen. Sommige zijn in het buitenland verschenen en nu in het Nederlands vertaald.

Het thema topografie bevat een interessant artikel over een oorkonde uitgevaardigd door keizer Frederik Barbarossa in 1165 (pag. 43-50). Hierin bepaalde de keizer onder andere dat er een gracht gegraven moest worden door het land ‘Noda’ zodat het water van de Rijn kon afvloeien naar de zee. Volgens historici zou dat Noda slaan op de Nude bij de Grebbeberg tussen Rhenen en Wageningen. Van Winter wijst volgens mij terecht op de mogelijkheid dat er een andere plek in aanmerking komt, namelijk de Neude in Utrecht. Mogelijk had ze het optreden van de schout van Utrecht als getuige ook als onderbouwing van haar hypothese kunnen opvoeren. Een ander verrassend artikel is dat naar bezitsverhoudingen in het Nedersticht (pag. 67-102) waarin gesproken wordt over het gebruik van GIS (Geografisch Informatie Systeem). In deze software werden door haar mede-auteur Ad van Ooststroom de eerste Utrechtse kadastrale kaarten uit 1832 ingevoerd en daarna het bisschoppelijke Morgengeld (midden 15e eeuw) en het Habsburgse Oudschildgeld (1536). Van hieruit kijken ze terug naar de vroege en volle Middeleeuwen, waarbij hun focus vooral ligt bij het goederenbezit van kloosters en kapittels. Verrassend.

In 1962 promoveerde de auteur op de dissertatie Ministerialiteit en ridderschap in Gelre en Zutphen. Ook nu, meer dan een halve eeuw later, blijft ze nog belangwekkend onderzoek doen naar adel en ridderschap. Zo bevat de bundel een artikel dat nauw aansluit bij haar promotieonderzoek waarin op heldere wijze de ontwikkeling van adel en ridderschap in Gelre uit de doeken wordt gedaan (pag. 171-191). In dit artikel schetst ze ook de afkomst van de graven van Gelre en die van Zutphen. Hier, maar ook in andere artikelen in de bundel neemt ze afstand van Hein Jongbloed. Ze schrijft op pag. 198 over hem dat hij “in een reeks artikelen de geschiedenis van onze streken aan het omspitten is, soms met veel vernuft en steekhoudende argumenten, maar soms ook te gek voor woorden”. Een duidelijke stellingname. Genoten heb ik eveneens van een artikel geschreven samen met Luit van der Tuuk over de overgang van het bewind van de Denen rondom Egmond naar de Westfriese graven (pag. 105-133). In die samenwerking schuilt de kracht van deze bijdrage. Van der Tuuk is conservator van Museum Dorestad in Wijk bij Duurstede en een expert op het gebied van de Noormannen in de Nederlanden, terwijl Van Winter goed thuis is in de oorsprong van het Hollandse gravenhuis.

Zoals gezegd gaan de meeste artikelen in de bundel over voeding. Veel van die artikelen leggen een relatie met voorschriften voor het verkrijgen of behouden van een goede gezondheid. Een interessante bijdrage over suiker in de middeleeuwse keuken (pag. 329-358) staat bijvoorbeeld stil bij de toepassing van suiker en honing in recepten voor zieken. Maar in dit artikel staan ook recepten voor het bereiden van de maaltijd waarin suiker een ingrediënt is. Soms in onze ogen wonderlijke recepten, bijvoorbeeld de bereiding van een bruinvis die, als zeezoogdier, genuttigd kon worden in de vastentijd. Maar dit thema bevat ook een kleine bijdrage over een schilderij van Clara Peeters in het Mauritshuis (pag. 311-312) circa 1615 gemaakt. Hierin beargumenteert de auteur dat het stilleven met etenswaar in haar ogen beschouwd moet worden als een politieke allegorie, namelijk een protest tegen het Spaanse bewind.

De bundel laat de veelzijdigheid zien van de auteur. Sommige bijdragen zijn omvangrijk en sluiten aan bij een boeiend wetenschappelijk debat. Ze zijn geschreven in een heldere betoogtrant, maar door de lastige materie moet een lezer moeite doen om dit te volgen. Deze moeite wordt zeker beloond. Andere bijdragen zijn minder diepgravend, maar tippen dan enkele aardige, opvallende zaken aan. Die diversiteit is zeer aangenaam.

Drs. Aron de Vries
Burg. Gaarlandtstraat 10
4205 CC Gorinchem

Trefwoorden: Stad en provincie Utrecht, Nederlanden, Middeleeuwen, Voeding, Gezondheidsleer, Adelsgeschiedenis